V.I. Lenin
De linkse stroming, een kinderziekte van het communisme


VII. Moet men aan de burgerlijke parlementen deelnemen?

De Duitse ‘linkse’ communisten geven op deze vraag met de grootst mogelijke minachting — en met de grootst mogelijke lichtvaardigheid — een ontkennend antwoord. Hun argumenten? In het eerder aangehaalde citaat hebben we gelezen:

“(...) elke terugkeer naar de historisch en politiek afgedane strijdvormen van het parlementarisme (...) (moet) met alle kracht van de hand worden gewezen.”

Dit is aanmatigend gezegd, tot het belachelijke aan toe, en klaarblijkelijk onjuist. ‘Terugkeer’ naar het parlementarisme! Is er in Duitsland soms al een sovjetrepubliek? Toch niet, zeker! Hoe kan men dan over een ‘terugkeer’ praten? Is dat niet een holle frase?

Het parlementarisme heeft ‘historisch afgedaan’. In propagandistisch opzicht is dat juist. Maar iedereen weet dat het daarvandaan tot aan het praktisch te boven komen ervan nog een heel lange weg is. Het kapitalisme kon al vele tientallen jaren geleden, en wel met het volste recht, ‘historisch afgedaan’ worden genoemd, maar dat ontslaat ons geenszins van de noodzaak een zeer langdurige en zeer hardnekkige strijd te voeren op de bodem van het kapitalisme. Het parlementarisme heeft in wereldhistorische betekenis ‘historisch afgedaan’, d.w.z. het tijdperk van het burgerlijke parlementarisme is voorbij, het tijdperk van de dictatuur van het proletariaat is begonnen. Dat is onbetwistbaar. De wereldhistorische maatstaf rekent echter met tientallen jaren. Tien tot twintig jaar eerder of later, dat maakt, naar wereldhistorische maatstaf gemeten, geen verschil, dat is — vanuit het standpunt van de wereldgeschiedenis gezien — een kleinigheid, die men zelfs bij benadering niet kan berekenen. Maar juist daarom is het een theoretische onjuistheid, die de haren te berge doet rijzen, zich ten aanzien van een vraagstuk van de praktische politiek te beroepen op de wereldhistorische maatstaf.

Het parlementarisme heeft ‘politiek afgedaan’? Dat is een heel andere kwestie. Als dat juist was, zouden de ‘linksen’ heel sterk staan. Het zou echter door een zeer grondige analyse bewezen moeten worden, maar de ‘linksen’ weten nog niet eens hoe ze zo’n analyse moeten aanpakken. In de Stellingen over het parlementarisme, die in nummer 1 van het Bulletin van het Voorlopige Amsterdamse Bureau van de Communistische Internationale (‘Bulletin of the Provisional Bureau in Amsterdam of the Communist International’, February 1920) zijn gepubliceerd en die blijkbaar de opvattingen tot uiting brengen van de Hollands-linkse of links-Hollandse richting, is de analyse, zoals wij zullen zien, eveneens uiterst miserabel.

Ten eerste. De Duitse ‘linksen’ hebben, zoals bekend, tegen de mening van vooraanstaande politieke leiders als Rosa Luxemburg en Karl Liebknecht in, al in januari 1919 het parlementarisme als ‘politiek afgedaan’ beschouwd. Zoals bekend hebben de ‘linksen’ zich vergist. Dit alleen al gooit onmiddellijk en radicaal de stelling ondersteboven dat het parlementarisme ‘politiek afgedaan’ zou hebben. Het is aan de ‘linksen’ te bewijzen waarom hun onbetwistbare fout van destijds thans heeft opgehouden een fout te zijn. Ze leveren zelfs nog geen spoor van een bewijs en dat kunnen ze ook niet. De houding van een politieke partij ten opzichte van haar fouten is een van de belangrijkste en zekerste maatstaven ter beoordeling van de ernst van een partij en van de wijze waarop zij haar verplichtingen tegenover haar klasse en de werkende massa’s daadwerkelijk vervult. Een fout openlijk toegeven, zijn oorzaken aan het licht brengen, de omstandigheden die ertoe hebben geleid, analyseren, de middelen om de fout te verhelpen zorgvuldig onderzoeken — dat is het kenmerk van een ernstige partij, dat betekent het vervullen van haar plichten, dat is opvoeding en scholing van de klasse en daarna ook van de massa. Wanneer de ‘linksen’ in Duitsland (en in Nederland) deze verplichting niet nakomen, wanneer zij de bestudering van hun klaarblijkelijke fout niet met de grootste oplettendheid, zorgvuldigheid en voorzichtigheid ter hand nemen, bewijzen zij juist daardoor dat zij niet een partij van de klasse, maar een sekte, niet een partij van de massa’s, maar een groep intellectuelen en een stuk of wat arbeiders zijn, die de slechtste eigenschappen van de intellectuelen na-apen.

Ten tweede. In dezelfde brochure van de Frankforter groep van de ‘linksen’, waaruit wij eerder uitvoerige citaten hebben aangehaald, lezen wij: “De miljoenen arbeiders die nog in de ban van de Centrumpolitiek” (de politiek van de katholieke Centrumpartij) “verkeren, zijn contrarevolutionair. De proletariërs van het platteland vormen legioenen contrarevolutionaire troepen.” (Blz. 3 van bovengenoemde brochure.)

Men merkt aan alles dat dit met al te veel verve gezegd en overdreven is. Maar het hier vermelde fundamentele feit is onbetwistbaar, en dat de ‘linksen’ het erkennen, getuigt bijzonder aanschouwelijk van hun fout. Hoe kan men nu erover praten dat het ‘parlementarisme politiek afgedaan’ heeft, wanneer ‘miljoenen’ en ‘legioenen’ proletariërs niet alleen voor het parlementarisme zonder meer opkomen, maar zelfs direct ‘contrarevolutionair’ zijn!? Het is duidelijk dat het parlementarisme in Duitsland politiek nog niet afgedaan heeft. Het is duidelijk dat de ‘linksen’ in Duitsland hun eigen wens, hun eigen ideologisch-politieke positie voor de objectieve werkelijkheid aanzien. Dat is de gevaarlijkste fout die revolutionairen kunnen maken. In Rusland, waar het ongemeen barbaarse en gruwelijke juk van het tsarisme bijzonder langdurig en in bijzonder veelvuldige vormen revolutionairen van uiteenlopende richtingen heeft voortgebracht, revolutionairen wier overgave, enthousiasme, heldenmoed en wilskracht bewonderenswaardig zijn, in Rusland hebben wij deze fout van zeer nabij bij revolutionairen waargenomen, we hebben haar bijzonder aandachtig bestudeerd, we kennen haar bijzonder goed en zien haar dan ook bij anderen bijzonder duidelijk. Voor de communisten in Duitsland heeft het parlementarisme natuurlijk ‘politiek afgedaan’, maar het komt er juist op aan dat wij datgene dat voor ons heeft afgedaan, niet als afgedaan beschouwen voor de klasse, niet als afgedaan voor de massa’s. Hier juist zien we opnieuw dat de ‘linksen’ niet weten te oordelen dat zij niet als partij van de klasse, als partij van de massa’s weten te handelen. U hebt de plicht niet af te dalen tot het peil van de massa’s, niet tot het peil van de achtergebleven lagen van de klasse. Dat is onbetwistbaar. U hebt de plicht hun de bittere waarheid te vertellen. U hebt de plicht hun burgerlijk-democratische en parlementaire vooroordelen bij hun ware naam te noemen. Maar u hebt tegelijkertijd de plicht de feitelijke graad van het bewustzijn en de rijpheid juist van de gehele klasse (en niet alleen van haar communistische voorhoede), juist van de gehele werkende massa (en niet alleen van haar meest vooruitstrevende vertegenwoordigers) nuchter te onderzoeken.

Zelfs als er geen ‘miljoenen’ en ‘legioenen’, maar louter een tamelijk aanzienlijke minderheid van industriearbeiders achter de katholieke papen aanloopt en een dergelijke minderheid van landarbeiders achter de jonkers en grote boeren aanloopt, blijkt alleen daaruit al zonder enige twijfel dat het parlementarisme in Duitsland politiek nog niet afgedaan heeft, dat het deelnemen aan de parlementsverkiezingen en aan de strijd op de parlementstribune voor de partij van het revolutionaire proletariaat een absolute plicht is, juist om de achtergebleven lagen van haar klasse op te voeden, juist om de onontwikkelde, terneergedrukte, onwetende massa op het platteland wakker te schudden en bewust te maken. Zolang u niet sterk genoeg bent om het burgerlijke parlement en alle overige reactionaire instellingen uiteen te jagen, bent u verplicht juist binnen deze instellingen te werken, omdat zich daar nog arbeiders bevinden die door de geestelijkheid en door het leven in de afgeslotenheid van de provinciestadjes dom gehouden zijn. U loopt anders het risico eenvoudig kletskousen te worden.

Ten derde. De ‘linkse’ communisten vertellen over ons, bolsjewieken, heel veel goeds. Soms zou men willen zeggen: prijs ons wat minder, verdiep u toch wat meer in de tactiek van de bolsjewieken, maak u er meer mee vertrouwd! Wij hebben van september tot november 1917 deelgenomen aan de verkiezingen voor het burgerlijke parlement van Rusland, de Constituerende Vergadering. Was onze tactiek juist of niet? Zo niet, dan moet dat duidelijk gezegd en bewezen worden; dat is noodzakelijk, opdat het internationale communisme een juiste tactiek uitwerkt. Zo ja, dan moeten daaruit bepaalde conclusies worden getrokken. Er kan natuurlijk geen sprake van zijn dat de verhoudingen in Rusland op één lijn worden gesteld met de verhoudingen in West-Europa. In het bijzonder echter ten aanzien van de vraag wat de betekenis is van de zin: “Het parlementarisme heeft politiek afgedaan!”, moet met onze ervaring zeer beslist precies rekening gehouden worden, want zulke uitspraken veranderen maar al te gemakkelijk in holle frasen indien geen rekening wordt gehouden met de concrete ervaring. Konden wij, Russische bolsjewieken, in september-november 1917 niet met meer recht dan welke willekeurige communist in het Westen aannemen dat het parlementarisme in Rusland politiek had afgedaan? Natuurlijk konden wij dat, want het komt er immers niet op aan of de burgerlijke parlementen lange of korte tijd bestaan, maar het komt erop aan in hoeverre de brede massa’s van het werkende volk (ideologisch, politiek, praktisch) bereid zijn het sovjetstelsel te aanvaarden en het burgerlijk-democratische parlement uiteen te jagen (of toe te laten dat het uiteengejaagd wordt). Dat in Rusland in september-november 1917 de arbeidersklasse van de steden, de soldaten en de boeren als gevolg van een reeks van bijzondere omstandigheden buitengewoon goed voorbereid waren op het aanvaarden van het sovjetstelsel en het uiteenjagen van zelfs het meest democratische burgerlijke parlement, is een volkomen onbetwistbaar en volstrekt vaststaand historisch feit. En toch hebben de bolsjewieken de Constituerende Vergadering niet geboycot, maar hebben zowel voor als ook na het veroveren van de politieke macht door het proletariaat aan de verkiezingen deelgenomen. Dat deze verkiezingen buitengewoon waardevolle (en voor het proletariaat uitermate nuttige) politieke resultaten hebben opgeleverd, hoop ik te hebben aangetoond in het eerdergenoemde artikel, waarin het materiaal over de verkiezingen voor de Constituerende Vergadering in Rusland diepgaand wordt onderzocht.

Daaruit volgt een volstrekt onbetwistbare conclusie: bewezen is dat zelfs enige weken voor de overwinning van de Sovjetrepubliek, ja zelfs na die overwinning het deelnemen aan het burgerlijk-democratische parlement voor het revolutionaire proletariaat niet alleen niet schadelijk is, maar het voor het proletariaat gemakkelijker maakt de achterlijke massa’s te bewijzen waarom zulke parlementen verdienen uiteengejaagd te worden, het gemakkelijker maakt die met succes uiteen te jagen, het gemakkelijker maakt het burgerlijke parlementarisme “politiek af te doen”. Geen rekening houden met deze ervaring en tegelijkertijd aanspraak maken op het lidmaatschap van de Communistische Internationale, die haar tactiek internationaal (niet als bekrompen of eenzijdig nationale, maar juist als internationale tactiek) moet uitwerken, betekent een zeer ernstige fout begaan en juist in de praktijk afwijken van het internationalisme, terwijl men het met de mond belijdt.

Laten we nu eens kijken naar de ‘Hollands-linkse’ argumenten voor het niet-deelnemen aan parlementen. De belangrijkste van de bovengenoemde ‘Hollandse’ stellingen, de vierde stelling, luidt in de vertaling (uit het Engels) als volgt:

“Wanneer het kapitalistische productiesysteem in elkaar gestort is en de maatschappij in een revolutionaire toestand verkeert, verliest de parlementaire actie, vergeleken met de actie van de massa’s zelf, geleidelijk aan betekenis. Als onder deze omstandigheden het parlement het centrum en het orgaan wordt van de contrarevolutie, terwijl aan de andere kant de arbeidersklasse de instrumenten van haar macht in de vorm van de sovjets opbouwt, kan het zelfs noodzakelijk worden zich van elke mogelijke deelneming aan parlementaire actie te onthouden.”

De eerste zin is duidelijk onjuist, want actie van de massa’s — bv. een grote staking — is altijd en geenszins alleen gedurende de revolutie of in een revolutionaire situatie belangrijker dan parlementaire actie. Dit duidelijk onhoudbare, historisch en politiek onjuiste argument laat alleen maar bijzonder aanschouwelijk zien dat de schrijvers niet het minst rekening houden met de ervaringen van Europa (de Franse vóór de revoluties van 1848 en 1870, de Duitse uit de jaren 1878 tot 1890 enzovoort), noch met de Russische ervaringen (zie hierboven), die aantonen hoe belangrijk het is de legale en de illegale strijd met elkaar te verbinden. Deze kwestie is in het algemeen alsook in het bijzonder daarom van de allergrootste betekenis, omdat in alle beschaafde en ontwikkelde landen snel het tijdstip nadert waarop een dergelijke verbinding voor de partij van het revolutionaire proletariaat meer en meer een noodzakelijkheid wordt — ten dele al geworden is —, en wel als gevolg van het rijp worden en het naderbij komen van de burgeroorlog tussen proletariaat en bourgeoisie, als gevolg van heftige vervolgingen van de communisten door de republikeinse en in het algemeen de burgerlijke regeringen, die op alle mogelijke manieren de wetten aan hun laars lappen (het voorbeeld van Amerika alleen al is veelzeggend genoeg) enzovoort. De Nederlanders en in het algemeen de linksen hebben deze uiterst belangrijke kwestie absoluut niet begrepen.

De tweede zin is in de eerste plaats historisch onjuist. Wij, bolsjewieken, hebben zelfs aan de meest contrarevolutionaire parlementen deelgenomen, en de ervaring heeft laten zien dat zo’n deelneming voor de partij van het revolutionaire proletariaat juist na de eerste burgerlijke revolutie in Rusland (1905) niet alleen nuttig, maar ook noodzakelijk was om de tweede burgerlijke (februari 1917) en daarna de socialistische (oktober 1917) revolutie te kunnen voorbereiden. In de tweede plaats is deze zin verbazend onlogisch. Uit het feit dat het parlement het orgaan en ‘centrum’ van de contrarevolutie wordt (in werkelijkheid is het nooit het ‘centrum’ geweest en kan het dat ook niet zijn, maar dit slechts terzijde) en de arbeiders hun machtsinstrumenten scheppen in de vorm van de sovjets, volgt dat de arbeiders zich erop moeten voorbereiden — ideologisch, politiek en technisch — het parlement door middel van de sovjets te bestrijden, het parlement door middel van de sovjets uiteen te jagen. Daaruit volgt echter geenszins dat een dergelijk uiteenjagen door de aanwezigheid van een sovjetoppositie binnen het contrarevolutionaire parlement bemoeilijkt of toch niet vergemakkelijkt zou worden. Wij hebben gedurende onze zegevierende strijd tegen Denikin en Koltsjak geen enkele keer gemerkt dat het bestaan van een sovjetoppositie, van een proletarische oppositie bij hen voor onze overwinningen van weinig of geen belang zou zijn geweest. Wij weten heel goed dat het uiteenjagen van de Constituante op 5 januari 1918 niet bemoeilijkt maar vergemakkelijkt werd door het feit dat er binnen de uiteen te jagen contrarevolutionaire Constituante zowel een consequente, de bolsjewistische, alsook een inconsequente, de linkse sociaal-revolutionaire, sovjetoppositie aanwezig was. De schrijvers van de stelling zijn volkomen in de war en ze hebben de ervaring van talrijke, zo niet van alle revoluties vergeten, die bewijst dat het in tijden van revolutie bijzonder nuttig is de massa-acties buiten het reactionaire parlement te verbinden met een oppositie, die met de revolutie sympathiseert (of beter nog: de revolutie direct ondersteunt), binnen dit parlement. De Nederlanders en de ‘linksen’ in het algemeen oordelen hier als doctrinairen van de revolutie, die nooit aan een werkelijke revolutie hebben deelgenomen of zich niet in de geschiedenis van de revoluties hebben verdiept of de subjectieve ‘afwijzing’ van een bepaalde reactionaire instelling naïef aanzien voor de daadwerkelijke vernietiging ervan door het samenwerken van een gehele reeks van objectieve factoren. Het zekerste middel om een nieuwe politieke (en niet alleen een politieke) idee in diskrediet te brengen en haar schade te berokkenen bestaat eruit dat men haar tot in het ongerijmde verdedigt. Want men kan elke waarheid, wanneer men haar ‘overdadig’ maakt (zoals de oude Dietzgen placht te zeggen), wanneer men haar overdrijft, wanneer men haar buiten de grenzen van haar werkelijke toepasselijkheid uitstrekt, tot een ongerijmdheid maken, en onder deze omstandigheden wordt ze onvermijdelijk ongerijmd. En juist deze slechte dienst bewijzen de Nederlandse en de Duitse linksen de nieuwe waarheid dat de sovjetmacht superieur is aan de burgerlijk-democratische parlementen. Vanzelfsprekend zou iemand, die net als vroeger en heel in het algemeen zou willen zeggen dat het onder geen enkele omstandigheid toelaatbaar is van het deelnemen aan burgerlijke parlementen af te zien, ongelijk hebben. Ik kan hier geen poging doen de voorwaarden te formuleren waaronder een boycot nuttig is, want dit geschrift stelt zich de veel bescheidener taak in verband met enkele actuele vraagstukken van de internationale communistische tactiek een studie te maken van de Russische ervaringen. De ene keer (1905) hebben de Russische ervaringen ons een succesvolle en juiste en een andere keer (1906) een onjuiste toepassing van de boycot door de bolsjewieken opgeleverd. Als we het eerste geval analyseren, zien we dat het ons is gelukt het bijeenroepen van een reactionair parlement door de reactionaire regering te verhinderen in een situatie waarin de buitenparlementaire revolutionaire actie van de massa’s (vooral de stakingsbeweging) zich met een ongewone snelheid uitbreidde, waarin geen enkele laag van het proletariaat en van de boeren de reactionaire regering op welke wijze dan ook kon ondersteunen en het revolutionaire proletariaat door de stakingsstrijd en door de beweging onder de boeren zich verzekerd had van de invloed op de achterlijke brede massa’s. Het is volkomen duidelijk dat deze ervaring niet toegepast kan worden op de tegenwoordige verhoudingen in Europa. Het is ook volkomen duidelijk — op grond van de hierboven aangevoerde argumenten — dat het zich onthouden van het deelnemen aan parlementen, zoals dat door de Nederlanders en de ‘linksen’, hoewel ook onder zekere voorwaarden, wordt bepleit, principieel onjuist en voor de zaak van het revolutionaire proletariaat schadelijk zou zijn.

In West-Europa en Amerika heeft het parlement zich de bijzondere haat van de vooraanstaande revolutionairen uit de arbeidersklasse op de hals gehaald. Dat valt niet te ontkennen. Het is volstrekt begrijpelijk, want men kan zich moeilijk iets laaghartigers, gemeners, verraderlijkers voorstellen dan het gedrag van de overgrote meerderheid van de socialistische en sociaaldemocratische afgevaardigden in het parlement tijdens en na de oorlog. Het zou echter niet alleen onverstandig, maar regelrecht misdadig zijn, als men aan deze stemming zou toegeven wanneer de vraag moet worden beslist hoe het algemeen erkende kwaad moet worden bestreden. In vele landen van West-Europa is de revolutionaire stemming thans in zekere zin een ‘nieuwigheid’ of ‘zeldzaamheid’, waarop men al te lang, vergeefs, ongeduldig heeft gewacht, en misschien dat men daarom zo gemakkelijk aan deze stemming toegeeft. Natuurlijk kan zonder revolutionaire stemming onder de massa’s en zonder voorwaarden, die het groeien van zo een stemming bevorderen, de revolutionaire tactiek niet in de daad omgezet worden; wij in Rusland hebben ons echter door al te langdurige, moeilijke, bloedige ervaringen overtuigd van de waarheid dat de revolutionaire tactiek niet op een revolutionaire stemming alleen kan worden opgebouwd. De tactiek moet opgebouwd worden op een nuchtere, streng objectieve beoordeling van alle klassenkrachten van de desbetreffende staat (en van de hem omringende staten, alsmede van alle staten in de gehele wereld) en moet rekening houden met de door de revolutionaire bewegingen vergaarde ervaringen. Het is zeer gemakkelijk van zijn ‘revolutionaire gezindheid’ blijk te geven alleen door gescheld op het parlementaire opportunisme, alleen door het afwijzen van het deelnemen aan de parlementen, maar juist omdat dit maar al te gemakkelijk is, vormt het geen oplossing van het moeilijke, uiterst moeilijke vraagstuk. In de Europese parlementen is het veel moeilijker een werkelijk revolutionaire parlementsfractie tot stand te brengen dan het in Rusland het geval is geweest. Dat is zeker. Maar dit is slechts een bijzondere uitdrukking van de algemene waarheid dat het voor Rusland in de concrete, historisch buitengewoon eigenaardige situatie van 1917 gemakkelijk was aan de socialistische revolutie te beginnen, terwijl het voor Rusland moeilijker zal zijn dan voor de Europese landen die revolutie voort te zetten en te voltooien. Al in het begin van 1918 heb ik op deze omstandigheid moeten wijzen, en de ervaringen van de daaropvolgende twee jaren hebben de juistheid van deze gedachtengang ten volle bevestigd. Specifieke voorwaarden als: 1. de mogelijkheid de Sovjetomwenteling te verbinden met de dankzij deze omwenteling tot stand gebrachte beëindiging van de imperialistische oorlog, die de arbeiders en boeren onbeschrijfelijk had uitgeput; 2. de mogelijkheid gedurende zekere tijd de op leven en dood gevoerde strijd tussen de beide machtige wereldgroepen van imperalistische rovers uit te buiten, de beide groepen, die zich niet konden verenigen tegen hun Sovjetvijand; 3. de mogelijkheid — ten dele dankzij de enorme uitgestrektheid van het land en de slechte verkeersmiddelen — een betrekkelijk langdurige burgeroorlog te doorstaan; 4. het bestaan van een zo diepgaande burgerlijk-democratische revolutionaire beweging onder de boeren, dat de partij van het revolutionaire proletariaat de revolutionaire eisen van de partij van de boeren (de sociaal-revolutionairen, een partij, die in haar meerderheid uitgesproken vijandig tegenover het bolsjewisme stond) kon overnemen en deze dankzij het veroveren van de politieke macht door het proletariaat onverwijld kon realiseren — zulke specifieke voorwaarden zijn thans in West-Europa niet aanwezig, terwijl een herhaling van zulke of soortgelijke voorwaarden niet zo gemakkelijk zal voorkomen. Naast een reeks andere oorzaken is het daardoor voor West-Europa uiteraard moeilijker dan het voor ons is geweest aan de socialistische revolutie te beginnen. Deze moeilijkheid te willen ‘omzeilen’ doordat men over de moeilijke taak van het gebruik maken van reactionaire parlementen voor revolutionaire doeleinden zou willen ‘heerspringen’, is je reinste kinderachtigheid. U wilt een nieuwe maatschappij opbouwen? En toch vreest u moeilijkheden bij het tot stand brengen van een goede parlementsfractie van overtuigde, trouwe, heldhaftige communisten in het reactionaire parlement! Is dat soms niet kinderachtig? Als Karl Liebknecht in Duitsland en Z. Höglund in Zweden zelfs zonder ondersteuning van de massa’s van onderop voorbeelden hebben weten te geven van een waarlijk revolutionair gebruik van reactionaire parlementen, waarom zou dan een snel groeiende revolutionaire massapartij onder de naoorlogse verhoudingen van teleurstelling en verbittering van de massa’s niet in staat zijn in de ergste parlementen een communistische fractie voor zich te smeden? Juist omdat de achterlijke massa’s van de arbeiders en — in nog sterkere mate — de kleine boeren in West-Europa veel sterker dan in Rusland doordrongen zijn van burgerlijk-democratische en parlementaire vooroordelen, kunnen (en moeten) de communisten alleen in zulke instellingen als de burgerlijke parlementen van binnenuit een langdurige, hardnekkige en voor geen moeilijkheden terugdeinzende strijd voeren om deze vooroordelen aan de kaak te stellen, te verdrijven en te boven te komen.

De Duitse ‘linksen’ klagen over de slechte ‘leiders’ van hun partij en raken daarover in vertwijfeling, waarbij zij tot het belachelijke ‘afwijzen’ van de ‘leiders’ doordraven. Onder omstandigheden echter, waarbij men de ‘leiders’ vaak in de illegaliteit moet verbergen, is het bijzonder moeilijk goede, betrouwbare, beproefde, gezaghebbende ‘leiders’ te vormen, en deze moeilijkheden kan men niet met succes te boven komen zonder de ‘leiders’ onder andere ook in de parlementaire arena op de proef te stellen. Kritiek, en wel de scherpste, meest meedogenloze en onverzoenlijke kritiek, moet niet tegen het parlementarisme of tegen de parlementaire activiteit worden gericht, maar tegen die leiders die de parlementsverkiezingen en de tribune van het parlement niet op een revolutionaire, communistische manier weten te gebruiken, en sterker nog tegen diegenen die dat niet willen. Slechts een dergelijke kritiek, uiteraard verbonden met het wegjagen van de ondeugdelijke en het vervangen van hen door deugdelijke leiders, zal nuttige en vruchtbare revolutionaire arbeid zijn, die tegelijkertijd zowel de ‘leiders’ opvoedt, opdat zij de arbeidersklasse en de werkende massa’s waardig zijn, alsook de massa’s opvoedt, opdat zij leren de weg te vinden in de politieke toestand en de dikwijls zeer gecompliceerde en ingewikkelde taken te begrijpen, die uit deze toestand voortspruiten.[25]

_______________
[25] Ik heb te weinig gelegenheid gehad het ‘linkse’ communisme in Italië te leren kennen. Ongetwijfeld hebben partijgenoot Bordiga en zijn fractie van de ‘communistische onthouders’ (Comunista astensionista) ongelijk, wanneer zij het niet-deelnemen aan het parlement bepleiten. Ten aanzien van één punt echter schijnt pgt. Bordiga gelijk te hebben — voor zover men zich een oordeel kan vormen op grond van twee nummers van zijn krant Il Soviet (nr. 3 en 4 van 18 januari en 1 februari 1920), van vier exemplaren van het voortreffelijke tijdschrift van pgt. Serrati Comunismo (nr. 1-4 van 1 oktober tot 30 november 1919) en van enkele losse nummers van Italiaanse burgerlijke kranten, die ik in de gelegenheid was te lezen. Partijgenoot Bordiga en zijn fractie hebben nl. gelijk met hun aanvallen op Turati en diens geestverwanten, die in een partij blijven, welke de sovjetmacht en de dictatuur van het proletariaat heeft erkend, die leden van het parlement blijven en hun ongemeen schadelijke, oude, opportunistische politiek voortzetten. Partijgenoot Serrati en de gehele Italiaanse Socialistische Partij[26] maken natuurlijk een fout doordat zij dit dulden, een fout, die evenveel schade dreigt aan te richten en een even groot gevaar dreigt te doen ontstaan als in Hongarije, waar de Hongaarse Turati’s zowel de partij als de radenregering van binnenuit hebben gesaboteerd.[27] Deze verkeerde, inconsequente of karakterloze houding ten opzichte van de opportunistische parlementariërs brengt enerzijds het ‘linkse’ communisme voort en rechtvaardigt anderzijds tot op zekere hoogte het bestaan ervan. Pgt. Serrati heeft kennelijk ongelijk wanneer hij de afgevaardigde Turati ‘inconsequentie’ verwijt (Comunismo nr. 3), want inconsequent is juist de Italiaanse Socialistische Partij, die dergelijke opportunistische parlementariërs als Turati en co duldt. — Noot van Lenin
[26] De Italiaanse Socialistische Partij werd in 1892 als ‘Partij van de Italiaanse Arbeiders’ opgericht. In 1893 nam zij de naam ‘Italiaanse Socialistische Partij’ aan. In december 1914 werd een groep renegaten (onder wie Mussolini), die de imperialistische politiek van de bourgeoisie verdedigden en zich voor de oorlog uitspraken, uit de partij gesloten. Na de Oktoberrevolutie in Rusland werd de linkervleugel binnen de partij sterker. In januari 1921, op het congres in Livorno, braken de linksen met de Socialistische Partij, organiseerden hun eigen congres en stichtten de Italiaanse Communistische Partij.
[27] De Radenregering in Hongarije werd op 21 maart 1919 door de leden van de Sociaaldemocratische en de Communistische Partij gezamenlijk opgericht. Reeds op 1 augustus 1919 werd zij door imperialistische interventie uit het buitenland en door contrarevolutionairen in het binnenland ten val gebracht.