2 De absolute meerwaarde


|3 – 95| Het hier ontwikkelde inzicht is ook in wiskundige zin correct. Dus in de differentiaalberekening, neem bijvoorbeeld de vergelijking y = f(x) + C, waar C de constante is. De verandering van x in x+Δx verandert de waarde van C niet. dC zou 0 zijn, omdat de constante grootte niet verandert. Dus de differentiaal van a constant is nul.


a) Meerwaarde enkel op te vatten als verhouding tot een
bepaald, namelijk in het arbeidsloon vastgelegd deel van het kapitaal


De meerwaarde, dat het kapitaal aan het einde van het productieproces heeft, heet, volgens het algemene begrip van de ruilwaarde uitgedrukt: de in het product ‘geobjectiveerde’ arbeidstijd, of de hoeveelheid in haar opgenomen arbeid, is groter dan die in het oorspronkelijke kapitaal, dat tijdens het productieproces voorgeschoten werd, de opgenomen arbeidstijd. Dit is alleen mogelijk, met het uitgangspunt, dat de ‘waar’ tegen haar waarde verkocht wordt, dat de in de arbeidsprijs (arbeidsloon) ‘geobjectiveerde’ arbeidstijd kleiner is als de levende arbeidstijd, waardoor ze in het productieproces vervangen wordt. Wat aan de ene kant van het kapitaal als meerwaarde verschijnt, verschijnt aan de kant van de arbeiders als meerarbeid, surplusarbeid. De meerwaarde is niets anders dan het overschot van de arbeid, dat de arbeider geeft, boven de hoeveelheid ‘geobjectiveerde’ arbeid uit, dat hij in zijn eigen salaris, als waarde van zijn arbeidsvermogen gekregen heeft.

We hebben gezien, dat in de ruil tussen kapitaal en arbeidsvermogen equivalenten geruild worden. Het resultaat echter, de transactie, zoals het in het productieproces verschijnt en zoals het van de kant van de kapitalisten het hele doel van de transactie vormt, is dat de kapitalist voor een bepaalde hoeveelheid ‘geobjectiveerde’ arbeid een grotere hoeveelheid levende arbeid koopt, of dat die arbeidstijd, dat in het arbeidsloon ‘geobjectiveerd’ is, kleiner is dan de arbeidstijd, die de arbeider voor de kapitalist werkt, en dat zich daarom in het product ‘objectiveert’. De bewerkstelliging door de ruil tussen kapitaal en arbeidsvermogen, of dat het arbeidsvermogen tegen zijn waarde verkocht wordt, is een situatie, dat hier, waar het zich alleen om de analyse van de meerwaarde handelt, onbelangrijk wordt. Hier gaat het veel meer erom hoe groot aan de ene kant de arbeidstijd is, dat in het arbeidsloon, de waarde van het arbeidsvermogen ‘geobjectiveerd’ is, en hoe groot aan de andere kant de arbeidstijd is, dat de arbeider werkelijk aan de kapitalist terug geeft, hoe groot het gebruik is van zijn arbeidsvermogen.

De verhouding, waarin ‘geobjectiveerde’ arbeid tegen levende arbeid geruild wordt, dus het onderscheid tussen de waarde van het arbeidsvermogen en de waardevorming van dit arbeidsvermogen door de kapitalisten, neemt in het productieproces zelf een andere vorm aan. Hier geeft het zich namelijk weer, als splitsing van de levende arbeid zelf in twee hoeveelheden, beide door de tijd gemeten, en als de verhouding van deze beide hoeveelheden. Ten eerste namelijk vervangt de arbeider de waarde van zijn arbeidsvermogen. Stel de waarde van zijn dagelijkse bestaansmiddelen is gelijk aan 10 arbeidsuren. Deze waarde reproduceert hij, als hij 10 uur werkt. Dit deel van de arbeidstijd, zullen we de noodzakelijke arbeidstijd noemen. Gesteld namelijk dat arbeidsmateriaal en arbeidsmiddel, de ‘objectieve’ arbeidsvoorwaarden, eigendom zouden zijn van de arbeiders zelf. Dan zou hij volgens de vooronderstelling dagelijks 10 uur moeten werken, een waarde van 10 uur arbeidstijd dagelijks moeten reproduceren, om zich elke andere dag bestaansmiddelen voor een bedrag van 10 arbeidsuren eigen te kunnen maken om zijn eigen arbeidsvermogen te kunnen reproduceren, om te kunnen voortleven. Het product van zijn 10 uren arbeid zou gelijk aan de arbeidstijd zijn, dat in de verwerkte grondstof en het benutte arbeidswerktuig opgenomen is en de 10 uur arbeid, die hij aan de grondstof nieuw toegevoegd zou hebben. Alleen het laatste deel van het product zou hij kunnen consumeren, zou hij zijn productie willen voortzetten, de productievoorwaarden willen onderhouden. Want de waarde van de grondstof en het arbeidsmiddel moet hij door de waarde van zijn product dagelijks aftrekken, om de grondstof en het arbeidsmiddel voortdurend te kunnen vervangen, om dagelijks weer opnieuw over zoveel grondstof en arbeidsmateriaal te kunnen beschikken, als voor de realisering (gebruik) voor 10 uur arbeid vereist zijn. Wanneer de gemiddelde dagelijks noodzakelijke bestaansmiddelen gelijk zijn aan 10 arbeidsuren, dan moet hij dagelijks 10 arbeidsuren werken, om zijn dagelijkse consumptie te vernieuwen, en om zich de nodige bestaansmiddelen te kunnen aanschaffen. Deze arbeid zou noodzakelijk zijn voor hem zelf, voor zijn |96| eigen onderhoud, geheel ervan afgezien of hij zelf de eigenaar van de arbeidsvoorwaarde, arbeidsmateriaal en arbeidsmiddel, is of niet, of zijn arbeid onderschikt is onder het kapitaal. Als arbeidstijd, noodzakelijk voor het onderhouden van de arbeidersklasse zelf, kunnen we dit deel van de arbeidstijd de noodzakelijke arbeidstijd noemen.


Echter ook nog vanuit een ander standpunt.
De arbeidstijd, die noodzakelijk is om de waarde van het arbeidsvermogen zelf te reproduceren. Dat wil zeggen de dagelijkse productie van de arbeiders dat vereist is, opdat de consumptie van de arbeiders zich dagelijks herhalen kan, of de arbeidstijd, waardoor de arbeider aan het product de waarde toevoegt, dat hij zelf in de vorm van arbeidsloon dagelijks verkrijgt en verbruikt, is in zoverre ook noodzakelijke arbeidstijd vanuit het standpunt van de kapitalisten. Dit is omdat de gehele kapitaalverhouding het voortdurende bestaan van de arbeidersklasse, de voortgaande reproductie als uitgangspunt heeft en de kapitalistische productie, het voortdurende beschikbaar zijn, het onderhouden en de reproductie van een arbeidersklasse als haar noodzakelijke uitgangspunt heeft.

Verder; gesteld de waarde van het aan de productie voorgeschoten kapitaal zou alleen eenvoudig onderhouden en gereproduceerd worden, dat wil zeggen het zou de kapitalist in het productieproces geen nieuwe waarde verschaffen. Dan is het duidelijk, dat de waarde van het product, slechts gelijk zou zijn aan de waarde van het voorgeschoten kapitaal, omdat de arbeider aan de grondstof zoveel arbeidstijd toegevoegd heeft, als dat hij in de vorm van arbeidsloon gekregen heeft, dat wil zeggen, dat hij de waarde van zijn eigen arbeidsloon reproduceert. De arbeidstijd, die noodzakelijk is, zodat de arbeider de waarde van zijn dagelijkse bestaansmiddelen zou reproduceren, is tegelijk de arbeidstijd, die noodzakelijk is, zodat daarmee het kapitaal zijn waarde eenvoudig onderhouden en reproduceren kan.

We hebben aangenomen, dat een arbeidstijd van 10 uur, de door het arbeidsloon onderhouden arbeidstijd is, de arbeidstijd dus, waarin de arbeider de kapitalist slechts een equivalent teruggeeft voor de waarde van het arbeidsloon. Deze noodzakelijke arbeidstijd, is tegelijk de arbeidstijd, die noodzakelijk is, zowel voor het onderhouden van de arbeidersklasse zelf als ook voor het eenvoudige onderhoud en de reproductie van het voorgeschoten kapitaal, zoals uiteindelijk voor de mogelijkheid van de arbeidsverhoudingen in het algemeen.

Volgens het uitgangspunt zijn dus de eerste 10 uur, die de arbeider werkt noodzakelijke arbeidstijd en dit is tegelijkertijd niets anders dan een equivalent voor de ‘geobjectiveerde’ arbeidstijd, dat hij in de vorm van het arbeidsloon verkregen heeft. Alle arbeidstijd, die de arbeider boven deze 10 uur, deze noodzakelijke arbeidstijd, werkt, zullen we meerarbeid noemen. Werkt hij 11 uur, dan heeft hij een meerarbeid van 1 uur geleverd, wanneer hij 12 uur werkt, een meerarbeid van 2 uur geleverd enzovoorts. In het eerste geval bezit het product, boven de waarde van het voorgeschoten kapitaal een meerwaarde van 1 uur, in het tweede geval een meerwaarde van 2 uur. Onder alle omstandigheden, echter is de meerwaarde van het product slechts de ‘objectivering’ van meerarbeid. Meerwaarde is enkel ‘geobjectiveerde’ meerarbeidstijd, zoals de waarde in het algemeen slechts ‘geobjectiveerde’ arbeidstijd is. Meerwaarde lost zich dus op in arbeidstijd, dat de arbeider boven de noodzakelijke arbeidstijd voor de kapitalisten werkt.

We hebben gezien, dat de kapitalist de arbeider een equivalent voor de dagelijkse waarde van zijn arbeidsvermogen betaalt, maar hij verkrijgt daarvoor het recht om met het arbeidsvermogen boven zijn eigen waarde, waarde te vormen. Zijn er dagelijks 10 arbeidsuren nodig om het arbeidsvermogen dagelijks te reproduceren, dan laat hij de arbeider bijvoorbeeld 12 uur werken. Inderdaad zo ruilt hij ‘geobjectiveerde’ (in het arbeidsloon ‘geobjectiveerde’) arbeidstijd van 10 uur tegen 12 uur levende arbeid. De verhouding nu, waarin hij ‘geobjectiveerde’, in het voorgeschoten kapitaal ‘geobjectiveerde’ arbeidstijd tegen levende arbeid ruilt is gelijk aan de verhouding van de noodzakelijke arbeid van de arbeiders tot de meerarbeid. Tot de arbeidstijd, die hij boven de noodzakelijke arbeidstijd werkt. Het geeft zich dus weer als een verhouding van twee delen van de arbeidstijd van de arbeiders zelf, de noodzakelijke arbeidstijd en de meerarbeid. De noodzakelijke arbeidstijd is gelijk aan de arbeidstijd nodig om het salaris te reproduceren. Het is dus een equivalent, dat de arbeider aan de kapitalist teruggeeft. Hij heeft een bepaalde arbeidstijd in geld verkregen, hij heeft het in de vorm van levende arbeid terug. De noodzakelijke arbeidstijd is dus betaalde arbeidstijd. Voor de meerarbeid is daarentegen geen equivalent betaald. Het heeft zich voor de arbeider zelf niet in een equivalent ‘geobjectiveerd’. Ze is veel meer de waardevorming van het arbeidsvermogen |97| boven zijn eigen waarde door de kapitalisten. Ze is daarom onbetaalde arbeidstijd. De verhouding, waarin ‘geobjectiveerde’ arbeid tegen levende arbeid ruilt, lost zich op in de verhouding, waarin de noodzakelijke arbeidstijd van de arbeiders tot zijn meerarbeid staat. Deze laatste verhouding lost zich op in de verhouding van betaalde en onbetaalde arbeidstijd. Meerwaarde is gelijk aan meerarbeid is gelijk aan onbetaalde arbeid. De meerwaarde lost zich dus op in onbetaalde arbeidstijd en de hoogte van de meerwaarde hangt af van de verhouding waarin de meerarbeid staat tot de noodzakelijke arbeid, of de onbetaalde arbeidstijd.


Beschouwen we nu het kapitaal, dat uiteen valt in oorspronkelijk drie bestandsdelen, echter in enkele industrieën slechts in twee delen, zoals in de industrie voor de extractie. We nemen echter de volledige vorm, die van de manufactuur industrie. Grondstof, productie-instrumenten, eigenlijk hetzelfde deel, dat tegen arbeidsvermogen in eerste instantie geruild wordt. We hebben hier slechts met de ruilwaarde van het kapitaal te doen. Wat nu het waardedeel van het kapitaal betreft, dat in de verbruikte grondstof en productiemiddel opgenomen is, dan hebben we gezien, dat het eenvoudig weer in het product verschijnt. Dit deel van het kapitaal, dat voegt aan de waarde van het product, nooit meer toe dan zijn waarde, dat het onafhankelijk van het productieproces bezit. Met betrekking op de waarde van het product kunnen we dit deel van het kapitaal het ‘constante’ deel noemen. Zijn waarde kan, zoals onder deel 1 opgemerkt, stijgen of dalen, echter dit stijgen of dalen heeft niets te maken met het productieproces, waarin deze waarden als waarden van materiaal en productie-instrument ingaan. Als er 12 uur gewerkt wordt in plaats van 10, dan is er natuurlijk meer grondstof nodig, om de twee uur meerarbeid te absorberen. Dat wat we constant kapitaal noemen, wordt dus met verschillende massa, dat wil zeggen zal ook met verschillende waardemassa, waardegrootte in het productieproces ingaan. Dit, al naar gelang de hoeveelheid arbeid, dat de grondstof moet opnemen, dat in het algemeen in het productieproces ‘geobjectiveerd’ moet worden. Maar constant is het, in zoverre zijn waardegrootte, welke verhouding ze ook altijd tot de gehele som van het voorgeschoten kapitaal inneemt, onveranderd in het product weer verschijnt. We hebben gezien, dat ze zelf niet in de eigenlijke betekenis van het woord gereproduceerd wordt. Ze wordt veel meer alleen eenvoudig daardoor onderhouden, dat arbeidsmateriaal en arbeidsmiddel door de arbeid, volgens haar gebruikswaarde, tot factoren van het nieuwe product worden, het is daarom dat hun waarde weer in dit product verschijnt. Deze waarde echter is eenvoudig bepaald door de arbeidstijd, die voor de eigen productie vereist was. Ze voegen aan het in het product verkregen arbeidstijd slechts zoveel arbeidstijd toe als in hen zelf voor het productieproces verkregen is. Het is dus slechts het derde deel van het kapitaal, dat tegen arbeidsvermogen geruild is of dat in arbeidsloon voorgeschoten wordt, dat ‘variabel’ is. Ten eerste wordt het werkelijk gereproduceerd. De waarde van het arbeidsvermogen, of het arbeidsloon wordt vernietigd, de waarde en gebruikswaarde van de arbeider wordt geconsumeerd. Maar het wordt vervangen door een nieuw equivalent. In de plaats van in het arbeidsloon ‘geobjectiveerde’ arbeidstijd komt een net zo grote hoeveelheid levende arbeidstijd, dat de arbeider aan de grondstof toevoegt of in het product materialiseert. Ten tweede wordt echter dit waardedeel van het kapitaal niet alleen gereproduceerd, en eenvoudig door een equivalent vervangen, maar het ruilt zich in het werkelijke productieproces tegen een hoeveelheid arbeid, namelijk het door hem onderhoudende arbeid plus een overschietende hoeveelheid arbeid, de meerarbeid. De meerarbeid, dat de arbeider boven zijn arbeidstijd werkt, dat hij voor de reproductie van zijn eigen salaris, dus in het waardebestanddeel van het kapitaal verkregen is, dat zich in zijn eigen salaris oplost. Noemen we daarom de in het constante kapitaal verkregen arbeidstijd C, de in het variabele deel V en de tijd dat de arbeider boven de noodzakelijke arbeidstijd werkt M, dan is de in P opgenomen arbeidstijd of de waarde van het product C+V+M. Het oorspronkelijk kapitaal was gelijk aan C+V. Het overschot van zijn waarde boven zijn oorspronkelijke waarde is dus M. Maar de waarde van C verschijnt eenvoudig in het product weer, terwijl de waarde van V eerst in V gereproduceerd is en ten tweede voor M vermeerderd is. Dus alleen het waardedeel V van het kapitaal is veranderd, doordat V zich als V+M gereproduceerd heeft. M is dus slechts een resultaat van de verandering van V.[4] De verhouding waarin de meerwaarde gevormd wordt drukt zich uit als V:M. in de verhouding waarin zich de in het waarde bestandsdeel V van het totale kapitaal opgenomen arbeidstijd geruild heeft tegen levende arbeidstijd, |98| of wat hetzelfde is in de verhouding van de noodzakelijke arbeidstijd tot de meerarbeid, in de verhouding van V:M. De nieuw geschapen waarde komt enkel voort uit de verandering van V, zijn omzetting in V+M. Het is alleen dit deel van het kapitaal, dat zijn waarde vermeerdert, of de meerwaarde vormt. De verhouding, waarin de meerwaarde gesteld wordt, is de verhouding waarin M tot V staat, waarin zich het in V uitgedrukte waardedeel van het kapitaal niet alleen reproduceert, maar ook vergroot. Het beste bewijs is, dat wanneer V eenvoudig vervangen wordt door arbeidstijd, de in hem zelf verkregen arbeidstijd, in het algemeen geen meerwaarde geschapen is, maar veel meer de waarde van het product dat gelijk is aan de waarde van het voorgeschoten kapitaal.

De meerwaarde is in het algemeen niets anders, dan het overschot aan levende arbeid, waartegen zich de in het kapitaal ‘geobjectiveerde’ arbeid ruilt, of wat hetzelfde is, dat niets anders is dan onbetaalde arbeidstijd, dat de arbeider werkt bovenop de noodzakelijke arbeidstijd. Daaruit volgt dat de grootte van de meerwaarde, de verhouding waarin het tot de waarde staat dat het vervangt, de verhouding is, waarin het groeit, eenvoudig bepaald door de verhouding van M:V. De verhouding is de meerwaarde ten opzichte van de noodzakelijke arbeid, of wat hetzelfde is, de door de kapitalist in het arbeidsloon voorgeschoten arbeidstijd tegen het surplus van de arbeid. Dus wanneer de noodzakelijke, het salaris reproducerende, arbeidstijd 10 uur is, en de arbeider werkt 12 uur, dan is de meerwaarde 2 uur en de verhouding, waarin zich de voorgeschoten waarde vermeerdert heeft is 2/10 of 20 %, wat altijd de som van de arbeidstijd is, dat in het constante deel van het kapitaal, in C is, of het nu gaat om 50, 60, 100, kortom x arbeidsuren, dat dus altijd de verhouding de variabele tegen het constante deel van het kapitaal is. De waarde van dit deel, zoals we gezien hebben, verschijnt eenvoudig in het product weer en heeft met de tijdens het productieproces zelf, met de voortdurende waardeschepping absoluut niets te maken.

Heel belangrijk, de meerwaarde is gelijk aan de meerarbeid, en de verhouding van de meerwaarde als verhouding van de surplusarbeid tot de noodzakelijke arbeid moet scherp begrepen worden. De gebruikelijke voorstelling van winst en winstvoet moet daarbij vooralsnog geheel vergeten worden. Het zal zich later tonen welke verhouding tussen meerwaarde en winst plaatsvindt.

We zullen daarom met enkele voorbeelden deze opvatting van de meerwaarde en de meerwaardevoet, de verhouding waarin het groeit, de maat volgens welke de grootte te meten is, duidelijk maken. Deze voorbeelden zijn ontleent aan statistische bronnen. De arbeidstijd verschijnt hier dus overal in geld uitgedrukt. Verder verschijnen in de berekening verschillende items, die ook verschillende namen hebben, zoals bijvoorbeeld naast de winst, rente, belasting, grondrente enzovoorts. Dit zijn allemaal verschillende delen van de meerwaarde onder verschillende namen. Hoe zich de meerwaarde onder de verschillende klassen verdeelt, hoeveel daarvan dus de industriële kapitalist onder verschillende rubrieken afgeeft, en hoeveel hij voor zichzelf houdt, is voor de opvatting van de meerwaarde zelf volledig onverschillig. Het is echter geheel duidelijk, dat allen, onder welke rubriek dan ook, die niet zelf werken, in het materiële productieproces alleen deelnemen kunnen, in zoverre ze de meerwaarde van het productieproces onder elkaar verdelen. Want de waarde van grondstof en machinerie, het constante waardedeel van het kapitaal moet vervangen worden. Evenals de noodzakelijke arbeidstijd, omdat de arbeidersklasse in het algemeen eerst de nodige hoeveelheid arbeidstijd werken moet om zichzelf in leven te houden, voordat ze voor anderen werken kan. Het is alleen de waarde, x gelijk aan de surplusarbeid, dus ook de gebruikswaarde, die met deze meerwaarde gekocht kan worden, dat niet te verdelen is onder de niet-arbeiders.

Het is alleen het variabele deel van het kapitaal, de hoeveelheid ‘geobjectiveerde’ arbeid dat in het productieproces tegen een grotere hoeveelheid levende arbeidstijd zich ruilt, dat zich in het algemeen verandert, zijn waarde verandert, een meerwaarde vormt. De grootte van deze nieuw geschapen waarde hangt in zijn geheel af van de verhouding van de hoeveelheid levende meerarbeid dat het ruilt in verhouding tot de in het voor het productieproces verkregen arbeid. |99|

Als tweede voorbeeld kan hier Senior opgevoerd worden, als een misverstand van de economen over meerarbeid en meerwaarde.


Er zijn nu nog volgende punten over de meerwaarde te beschouwen:
1) De maat van de meerarbeid. Drijfveer van het kapitaal is om dit tot het oneindige uit te zoeken;
2) Meerwaarde hangt niet alleen af van het aantal uren, dat de afzonderlijke arbeider werkt boven de noodzakelijke arbeidstijd, maar van het aantal gelijktijdige arbeidsdagen of de massa van de arbeiders, die de kapitalist gebruikt;
3) De verhouding van het kapitaal als producent van meerarbeid, werken boven de behoefte. Burgerlijke aspecten van het kapitaal, de arbeidstijd en de vrije tijd. Tegenstelling. Surplusarbeid en surplusproduct. Dus in laatste instantie de verhouding van de bevolking en het kapitaal;
4) De stelling van de heer Proudhon, dat de arbeider zijn eigen product niet terug kopen kan, of de prijs van het productdeel;
5) Deze vorm van de meerwaarde, de absolute. Blijft, bij alle productiewijzen, die op de tegenstelling berustten van klassen, de enen de bezitters van de productievoorwaarden, de andere, de arbeid.

_______________
[4] Stel C is 0 en de kapitalist heeft alle arbeidsloon (variabel kapitaal) voorgeschoten. Dan blijft de grootte van M dezelfde, hoewel het geen deel van het product C vervangt.