Denis Pingaud

De Italiaanse CP: een nationaal-stalinistische partij


Bron: De Internationale, Nederlandstalig theoretisch orgaan van de IVe Internationale, april 1976, nr. 12 (nr. 4), jg. 3
Deze versie: spelling
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
| Hoe te citeren?

Qr-MIA


Verwant
Het PCI-beheer in Italië
De enig juiste weg voor de mensheid
Italië, waarheen?

Overgenomen uit Critique Communiste nr. 5, maart 1976


“Jullie ervaring op deze weg interesseert mij zeer sterk. Ik vraag me namelijk af wat er van het leninistisch principe over de natuur, de samenstelling en de structuur van de proletarische partij gaat worden.” Zo commentarieerde in 1948 Maurice Thorez tegenover een leider van de ICP (Italiaanse Communistische Partij) de recente verklaringen van Togliatti over de “partij van een nieuw type”. En hij voegde eraan toe: “Ik ben wel bang dat alles zeer sociaaldemocratisch wordt.”[1]

De termen van het debat waren dus al gesteld op het einde van de 2e Wereldoorlog. Is de IKP dertig jaar later werkelijk een sociaaldemocratische partij geworden? Velen denken het, wanneer ze zich steunen op feiten of betekenisvolle verklaringen die wijzen op een steeds verdere verwijdering van de stalinistische beweging. Verklaarde Berlinguer in juni ’75 niet: “Ons idee over een voortgang naar het socialisme in de democratie is sterk verschillend van die van de Portugese communisten.”[2] De ICP zou reeds zo ver de “nationale weg” ingeslagen zijn, dat men zou kunnen spreken van een breuk met de Sovjetbureaucratie. De ICP zou in de eerste plaats een partij worden met een essentieel “sociaaldemocratische” natuur, en slechts in de tweede plaats ‘stalinistisch’ zijn.

En nochtans zal de geschiedenis, ook de hedendaagse, de anticommunisten van overal niet gelijk geven, die voortgaan met de ICP te definiëren als een “partij die de bevelen van Moskou opvolgt”?[3] Tenslotte is de politieke lijn die gevolgd wordt sinds 1944 nooit in tegenstelling geweest met de belangen van de Sovjetbureaucratie. En elk betoon van onafhankelijkheid heeft altijd tegenvuur opgewekt: goedkeuring van de interventie van de Russische troepen in Hongarije na de zeer ver doorgedreven kritieken op het stalinisme tijdens het 20ste congres van de Russische Communistische Partij; uitsluiting van de kameraden van “Manifesto” na de weigering de Chinese Communistische Partij te veroordelen tijdens de conferentie van Moskou in 1969, enz.

De ICP zou in werkelijkheid een klassieke stalinistische partij zijn die echter een beetje meer dan andere probeerde een zeer “gevorderde” democratische allure te verkrijgen in de publieke opinie.

Deze twee tegenover elkaar staande stellingen begaan nochtans dezelfde methodefout: zij isoleren zekere elementen uit de geschiedenis en de huidige problemen van de ICP zonder ze opnieuw te situeren in een globaal historisch begrip van de Italiaanse communistische beweging.

De natuur van de grootste West-Europese communistische partij, die 33 % van de Italiaanse kiezers achter zich heeft staan, die de gemeentehuizen van Turijn, Genua, Firenze, Bologna en Napels “bezet” en die de sleutel in handen houdt voor de evolutie van de politieke crisis in Italië, die natuur kan slechts gepreciseerd worden via een historische terugkeer naar de voorwaarden van haar ontstaan en haar evolutie.

1. Een moeilijke geboorte


De geboorte van de ICP situeert zich reeds in een origineel kader in vergelijking met de andere CP’s van Europa. In tegenstelling tot haar Franse en Duitse tegenhangers, heeft de Italiaanse sociaaldemocratie geen openlijk verraad gepleegd tijdens de 1ste Wereldoorlog. Na een belangrijke rol gespeeld te hebben in de “Rode Week” van juni 1914 tijdens welke “in Emilië en in Marches de rode vlaggen wapperden op de gemeentehuizen, de belastingen werden afgeschaft, de prijzen werden verminderd per dekreet, de kerken werden aangevallen, de spoorwegen en de telefoondraden werden beschadigd, de villa’s van de grootgrondbezitters werden verwoest, de troepen werden ontwapend en zelfs een generaal werd gevangen genomen”[4] nam de Italiaanse Socialistische Partij (ISP) een dubbelzinnig standpunt in met betrekking tot de oorlog: “noch deelnemen, noch saboteren”. Haar prestige bleef onaangetast in de ogen van de arbeiders op het einde van het conflict. Zij verkreeg 34,3 % van de stemmen tijdens de verkiezingen in 1919 en sloot onder algemeen enthousiasme aan bij de 3e Internationale tijdens haar congres in Bologna in hetzelfde jaar.

In dit opzicht is het niet juist wat Henri Weber schrijft in zijn artikel “De stalinistische partijen en hun toekomst”[5] namelijk: “In tegenstelling met de Franse Communistische Partij, integreerde de ICP van bij haar vertrekpunt het beste van wat de Italiaanse arbeidersbeweging had opgeleverd, de maximalistische vleugel van de Italiaanse Socialistische Partij en de ploeg intellectuele kaders op hoog niveau gegroepeerd rond de krant “Ordine Nuovo” (Gramsci, Togliatti). Vanaf haar oprichting werd zij geconfronteerd met een revolutionaire ervaring van grote omvang (de beweging van de Raden van Noord-Italië) die een diepe invloed naliet op haar strategisch denken.”

Het ontstaan van de Communistische Partij op die manier voorstellen laat grote illusies bestaan over haar gehoor tot de opkomst van Mussolini, en laat vooral niet toe de debatten te begrijpen die haar verscheurden tot het congres van 1926 in Lyon.


De revolutionaire opgang van de jaren 1919-1920 die een hoogtepunt kent met de opstandige algemene stakingen van april en september 1920, doet zich voor zonder dat zich een politieke en organisatorische afbakening heeft voorgedaan binnen de schoot van de socialistische partij. Het is slechts na de eerste algemene staking van verscheidene dagen dat de groep “Ordine Nuovo” openlijk de reformistische leiding van de partij aanvalt en meer bepaald de leider van de “Confederatie van de Arbeid”, D’Aragona, tijdens een Nationale Raad gehouden in mei 1920. Maar dit belet niet dat de socialistische leiders met open armen worden ontvangen tijdens het 2e congres van de Internationale, in juni en juli van hetzelfde jaar, waar zij een gloedvol huldebetoon ontvangen van de arbeiders van Kronstadt voor de grote algemene staking van april ... waarvoor zij, in werkelijkheid, alles hadden gedaan om ze te breken.

Zelfs indien het congres in punt 17 van de thesissen opgesteld door Lenin, preciseert: “Wat de ISP betreft beschouwt het congres als substantieel juist de kritieken gemaakt op de partij en de praktische voorstellen gepubliceerd als voorstellen aan de Nationale Raad van de ISP in naam van de Turijnse afdeling in het tijdschrift “Ordine Nuovo” van 8 mei 1920, die volledig overeenstemmen met alle fundamentele principes van de 3e Internationale.”[6] “In dit document had Gramsci in ’t kort de essentie van de kwestie gesteld: de leiding van de ISP, afwezig uit de internationale beweging, bleef, ondanks haar maximalisme, gevangene van de reformisten die de opgang van de massa’s afremden: het was dus nodig de “niet-communisten” uit de partij te verwijderen, en in de eerste plaats de krachten van arbeiders, boeren en studenten te coördineren en te centraliseren en een revolutionair regeringsprogramma op te stellen en te verdedigen.”[7]

Zinovjev maakte trouwens een jaar later, tijdens het 3e congres, een zelfkritiek: “Toen de Italiaanse delegatie in Moskou toekwam, waren onze betrekkingen met de andere landen op dat vlak nog zo slecht, dat wij niet wisten dat het om reformisten ging. We hadden volledig vertrouwen in Serrati, evenals in iedereen die hij meegebracht had. Wij beschouwden hen als nog verwarde elementen maar die met hart en ziel de proletarische zaak toegedaan waren.”[8]

Deze verwarring kwam juist voort uit de aarzelingen van de Turijnse communisten om definitief te breken met een sociaaldemocratie die haar ware gelaat had getoond in het vuur van de massabeweging. Ook tijdens de septemberdagen van 1920, op een ogenblik waarop de arbeidersvoorhoede al haar illusies in de leiding van de socialistische partij verloren had, weigerden zij de breuk te voltooien. Zij stelden niet de noodzaak een nieuwe partij van de arbeidersklasse op te bouwen. Het is slechts in oktober 1920, na de nederlaag van de opstandige staking van september, dat de communistische fractie, geleid door Gramsci en Bordiga, zich nationaal organiseert. Te laat om de arbeidersradicalisatie van de twee voorgaande jaren op te vangen. Gramsci zal dit vier jaar later erkennen: “In 1919 – 1920 hebben wij zeer zware fouten gemaakt die wij vandaag betalen. Wij hebben geen fractie gemaakt en georganiseerd in heel Italië uit schrik om carrièristen en arrivisten te worden genoemd. Wij hebben nagelaten aan de fabrieksraden van Turijn een centrum van autonome leiding te geven, die een ontzaglijke invloed had kunnen uitoefenen in heel het land, uit schrik voor een splitsing in de syndicaten en om te vroeg te worden uitgesloten uit de socialistische partij (...)”[9]


De geboorte van de Italiaanse Communistische Partij gebeurde dus in ongunstige omstandigheden voor de groep van “Ordine Nuovo”. Deze groep zal wel 58.783 mandaten behalen op het congres van Livorno in januari 1921, maar 98.028 stemmen gingen naar de “maximalistische” centristen en 14.692 naar de openlijk reformistische vleugel van Turatti. De scheuring zou gebeuren op voorwaarde 21 van toetreding tot de Communistische Internationale, die zegt: “De aanhangers van de partij die de voorwaarden en de stellingen opgesteld door de Communistische Internationale verwerpen, moeten uit de partij worden gesloten.” De centristen weigeren de groep Turatti uit te sluiten, en verkiezen eerder het vertrek van de communistische fractie. De nieuwe partij ontstaat dus uit een fusie tussen “Ordine Nuovo” en de “maximalisten”. Daarenboven doet zij haar intrede in het Italiaanse politieke leven pas op een ogenblik van teruggang van de massabeweging. In tegenstelling bv. tot de Verenigde Communistische Partij van Duitsland (fusie tussen de communisten en de onafhankelijken) die het daglicht ziet in december 1920, aan het begin van een ongekende revolutionaire opgang, na een eerste opgang van de beweging in 1918 – 1919 en na de aansluiting in meerderheid van de ISP (die op dat ogenblik één miljoen leden telde) bij de 21 voorwaarden van de Communistische Internationale.

Deze moeilijke en minoritaire geboorte legt gedeeltelijk de snelle degeneratie uit van de Italiaanse Communistische Partij in de daaropvolgende jaren. Bordiga neemt de leiding en legt een sektaire koers op met betrekking tot de socialisten. Een lijn die veroordeeld zal worden door het 3e congres van de Internationale, na de scheuring tussen de maximalisten en de reformisten in oktober 1922. De resolutie i.v.m. de Italiaanse kwestie bepaalt namelijk: “De algemene situatie in Italië, vooral na de overwinning van de fascistische reactie, vereist dringend een snelle fusie tussen alle revolutionaire krachten van het proletariaat. De Italiaanse arbeiders zullen opnieuw moed krijgen als ze zien dat er opnieuw een samenbundeling van alle revolutionaire krachten komt, na de nederlagen en de scheuringen (...).” “Het 4e wereldcongres beslist de onmiddellijke fusie van de Italiaanse communistische en socialistische partij. De eengemaakte partij zal de naam dragen van “Eengemaakte Italiaanse Communistische Partij (afdeling van de Communistische Internationale)”[10] Deze fusie grijpt jammer genoeg nooit werkelijk plaats wegens de triomf van het fascisme enkele maanden later. Dit belet echter Gramsci niet om vanaf 1923 een politieke lijn van eenheidsfront met betrekking tot de socialisten te verdedigen, in oppositie met de bordigistische stellingen, die zijn samengevat in de oproep tot de Italiaanse arbeiders voor de verkiezingen van 1921: “Elke arbeider die zich bewust is van het historisch proces van de proletarische revoluties moet er vandaag van overtuigd worden dat zijn klasse in Italië slechts zal vooruitgaan over het lijk van de socialistische partij”! Zelfs al wint Gramsci op het congres van Lyon in 1926, het is te laat. De Italiaanse Communistische Partij is er niet in geslaagd om achter zich de meerderheid van de vooruitgeschoven elementen van het proletariaat te scharen, omdat namelijk zij de tijd niet heeft gehad haar sporen te verdienen door een betekenisvolle revolutionaire ervaring. Dit legt zonder twijfel uit waarom er zich in de geschiedenis van de partij geen enkele gestructureerde oppositie van links heeft gevormd tegen de verdergaande stalinisering op basis van verworvenheden in de strijd. De repressie maakte daarenboven een werkelijk debat over de evolutie van de Communistische Internationale na Lenin onmogelijk. De partij treedt met weinig prestige binnen in de lange nacht van het fascisme. Zij zal dit slechts bereiken door een specifieke nationale bevrijdingsstrijd in de clandestiniteit en dit houdt verband met haar ontwikkelingsproces van na de oorlog.


Een historicus zal de volgende balans opmaken van het clandestiene leven van de ICP: “In de lente van 1943 had de clandestiene oppositie tegen het fascisme haar oorspronkelijke rol praktisch uitgespeeld. Deze rol was zeer belangrijk geweest: gedurende meer de 20 jaar immers werd de enige lijn van onafhankelijk denken in Italië levend gehouden, werd de substantiële zwakheid van het fascisme aangetoond en werd doorheen de strijd en de offers de basis gelegd voor een betere toekomst. Maar de ICP kon zekere limieten niet overstijgen: op elke poging om uit het gesloten kamp van cellen en vrienden te geraken, volgde onmiddellijk de repressie van de politie, en de Communistische Partij, de meest rijpe kern van oppositie, moest toezien hoe haar pogingen onverbiddelijk verdrukt werden, haar bewegingen van bij het begin verstikt werden en hoe haar kaders, die zo moeilijk te vervangen waren, vielen in de strijd.” In feite was de partij onthoofd vanaf 1927. De essentie van de leiding bevindt zich in de gevangenis of werd verbannen. De “zwarthemden” hebben een zware nederlaag toegediend aan de arbeidersklasse, o.m. door de passiviteit van de Italiaanse Confederatie van de Arbeid die werd geleid door de reformisten. In 1928 bekritiseerde Togliatti de fouten van de partij tegenover de repressie: “Er bestaat geen twijfel over dat onze partij niet op tijd de verandering gezien heeft die zich in de situatie heeft voorgedaan eind 1926, begin 1927. Zij heeft niet op tijd de overgang begrepen van een regime van semilegaliteit naar de absolute illegaliteit; de nieuwe situatie die geschapen werd in Italië verplichtte het fascisme tot een bijzonder zware repressie tegen de voorhoede van de arbeidersklasse (...) Wij verloren de beste tussenkaders uit de partij.”[11]

Er doet zich dan een duidelijke breuk voor tussen de leiding in ballingschap en de interne activiteiten van de partij. Gramsci en Bordiga, de twee oprichters van de partij, zitten in de gevangenis. Voortaan is het Togliatti die de toon aangeeft. En de leiders in ballingschap gaan zeer vlug de draai volgen die de Internationale maakt en het proces van stalinisering dat ervan het gevolg is. Vanaf het 5e congres, in 1927, schaart Togliatti zich, met zekere kritieken, aan de zijde van de meerderheid over de Chinese kwestie. Tijdens het 6e congres in 1928 dat de triomf zal kennen van de stellingen over de verdediging van de USSR tegenover de dreiging van een wereldoorlog, en over het sociaalfascisme als belangrijkste vijand zal de Italiaanse delegatie een bijna kritiekloze houding aannemen. Zij zal zelfs een harde polemiek voeren tegen de communistische jeugd geleid door Longo, die in Italië het ordewoord “arbeiders en boerenregering” naar voren wilde schuiven. In het debat dat in de partij op het einde van de jaren twintig gevoerd wordt, zal het ordewoord van een “Republikeinse Vergadering” triomferen. Daarnaast zullen de kritieken van een aantal leiders van de ICP op de sektaire lijn van de Komintern met betrekking tot de sociaaldemocratie, uitlopen op een aantal uitsluitingen, in navolging van wat er gebeurde in de bolsjewistische communistische partij. Tussen 1929 en 1931 werden vijf van de acht leden van het politiek bureau uitgesloten (onder wie Tasca, één van de stichters van de partij). De stalinisering van de leiding van de ICP is dan een voldongen feit. Maar zij raakt nauwelijks aan de realiteit van de partij die vecht tegen het fascisme.


Een nieuwe generatie militanten werd groot in de clandestiene strijd: het zijn de “svoltisti” d.w.z. zij die in de ICP een draai teweegbrengen in haar politieke praktijk vanaf 1930. Amendola getuigt hierover het volgende: “Het is met de “draai” dat de ICP afwijkt van het lot van een partij in ballingschap zoals de andere, en haar organisatorische aanwezigheid in het land herbevestigt. Zij rekruteert op zekere ogenblikken en op sommige plaatsen op een massale wijze, verandert de oude krachtsverhoudingen in de schoot van de arbeidersbeweging, meer in het bijzonder in sommige streken (Emilie) en verovert tenslotte een hegemonie in de ontwikkeling van de antifascistische strijd. (...)

De ICP kan op het platform van de “draai” nieuwe en rijkere aansluitingen verkrijgen, initiatieven nemen met de groepen “Rechtvaardigheid en Vrijheid”[12] en met de Italiaanse Socialistische Partij, en zich verbinden met de nieuwe politieke realiteit die rijpt in het land. De “draai” die zich op internationaal vlak vertaalt door een sektaire en schematische oriëntatie naar links – vastgelegd door het 6e congres van de Internationale, nam heel dikwijls in de realiteit van zijn toepassing in het land een karakter aan van concrete eenheidsinitiatieven”

Op de vooravond van de bevrijding toont de Italiaanse communistische partij dus een dubbel gezicht. Aan de top in Moskou, een “gestaliniseerde” leiding, die alle zwenkingen van de Internationale volgt, zowel de sektaire draai uit de “derde periode” als de rechtse draai van de volksfronten. Aan de basis, een partij die strijdt in de clandestiniteit en die geen werkelijk proces van “stalinisering” heeft meegemaakt. Maar, en dit is een doorslaggevend element, de specifieke voorwaarden van de strijd lopen uit op de vorming van politieke kaders, die essentieel gericht zijn op de nationale strijd en volledig afgesneden zijn van de internationale realiteit. Als Togliatti in 1944 in Italië terugkeert, als drager van een lijn van klassencollaboratie met de “nationale burgerij” vindt hij een partij die volkomen bereid is hem te volgen op deze weg.

2. Een triomfantelijke wedergeboorte


De Italiaanse communistische partij wordt slechts in het midden van de Tweede Wereldoorlog, in 1942 een politieke kracht met massa-invloed. In dit jaar wordt in Toulouse de eerste steen gelegd van wat het Comité voor de Nationale Bevrijding zal worden, tijdens een bijeenkomst van vertegenwoordigers van de ICP, de ISP en van de groepen “Rechtvaardigheid en Vrijheid”.

In augustus verschijnt Unita in de clandestiniteit. Vanaf december zal dit tweemaandelijks op 40.000 exemplaren verschijnen. Uiteindelijk worden de banden met de leiding in ballingschap in Rusland steeds nauwer, dankzij Radio Milaan, uitgezonden vanuit Moskou. Sommige verbannen kaders komen terug in het land en de leiding van binnenin begint zich te voegen in de stalinistische vorm. Nieuwe uitsluitingen volgen in februari 1943, direct geïnspireerd door het centrum in het buitenland. Het gaat voornamelijk om enkele leiders onder wie Terracini, die het Hitler-Stalin pact hadden bekritiseerd.

De eerste gewapende weerstand grijpt plaats tijdens de winter van 1943. Na de overwinning van Stalingrad en de ommekeer in de bondgenootschappen, geeft de Russische bureaucratie opdracht aan de CP in Europa de sabotage tegen de bezetters op te drijven, dit ter voorbereiding van de voorwaarden voor de vorming van coalitieregeringen van alle antifascistische krachten. Togliatti geeft in november 1942 als centrale as de organisatie van een nationaal front dat openstaat voor alle oppositiekrachten, d.w.z. ook de monarchisten, de katholieken en de “oppositie-fascisten”. De Italiaanse communistische partij weigert alleen in de gewapende weerstand te gaan. Zij zal wachten op de vorming van het Nationaal Front, daarna op het Comité voor Nationale Bevrijding, op 9 december 1943. Op 25 juli had Mussolini ontslag genomen. En op 8 september had de koning het land overgelaten aan de Duitse bezetters. Het is pas op dat ogenblik dat het sein voor de gewapende weerstand wordt gegeven door de ICP in het kader van de brede antifascistische coalitie. In februari 1944 houdt Togliatti de beroemde toespraak van Salerno waarin hij zegt bereid te zijn samen te werken, zelfs met de koningsgezinde Badoglio, in een regering van nationale eenheid die in april zou gevormd worden. Het is het begin van de deelname van de communisten aan de “nationale wederopbouw” en van een triomfantelijke wedergeboorte in de jaren die volgen.

Henri Weber begaat een tweede fout in zijn artikel als hij zegt; “Tussen de twee wereldoorlogen kreeg de partij geen steun bij de Italiaanse massa’s. (...) Het is slechts vanaf 1944, doorheen de Wedergeboorte dat de ICP haar massa-invloed verwerft. In drie jaar groeit zij van enkele duizenden leden naar twee miljoen aangeslotenen. De “stalinisering” van deze partij gebeurt dan in afwezigheid van voldoende kaders, op het ogenblik waarop zich duidelijk de voorlopers voordoen van de crisis van het stalinisme. Het proces van “stalinisering” van de ICP verschilt dus in grote mate van het proces van “stalinisering” van de Franse Communistische Partij, al is dit slechts door de duur.”

Ten eerste heeft de ICP een massa-invloed verworven doorheen de antifascistische strijd. Vanaf 1944 telde zij 500.000 leden, waarvan 90.000 in het grondgebied van het centrum en het noorden dat nog bezet was door de Duitsers. Daarna liet de bevrijding van de politieke gevangenen een heropbouw van het apparaat toe met kaders met een lange strijdervaring. “In 1947 waren er op 2.027 federale leiders 1.344, d.w.z. tweederden, reeds ingeschreven in de partij sedert de prefascistische periode of sedert de periode van de clandestiniteit.”[13]

Tenslotte was de leiding van de ICP die de partij bouwde tot 1947 reeds een stalinistische leiding. Daarenboven stemde de politieke lijn die zij volgde helemaal overeen met de gevoelens van de massa’s die aansloten bij de partij op basis van haar prestige gedurende de “zwarte jaren”.

Het is dus verkeerd de “stalinisering” van de ICP voor te stellen als een versneld en onvoltooid proces. Het proces is wel van korte duur geweest, maar zijn specifiteit houdt minder verband hiermee dan met de bijzondere vorm van stalinisering die het tot gevolg had. Vanaf 1945 is de ICP in haar geheel een stalinistische massapartij. Maar het is een stalinistische partij van een bijzonder type. Haar kaders zijn voor alles antifascistische militanten die veel meer verbonden zijn met de Italiaanse realiteit dan met de Sovjetbureaucratie. De eerste uitingen van de crisis van het stalinisme zullen dus direct een weerklank vinden in hun bekommernissen. Het “nationaal-stalinistisch” karakter – om de juiste uitdrukking van Henri Weber over te nemen – is van toepassing op de ICP vanaf haar wedergeboorte.

In de periode na de oorlog zal de ICP, zoals alle westerse communistische partijen, de overgang “in etappes” naar het socialisme theoretiseren. Zij rechtvaardigt hiermee haar goedkeuring aan een regering waarin koningsgezinde collaborateurs en weerstanders samenwerken. In 1945 bevestigt Togliatti dat de strategie van zijn partij de “progressieve democratie” is.
En hij definieert dit als volgt: “De progressieve democratie zal geen wapenstilstand sluiten met het fascisme; maar alle mogelijkheid op terugkeer ervan vernietigen. De progressieve democratie zal in Italië alle feodale overblijfsels vernietigen en het agrarische probleem oplossen door de grond te geven aan hen die hem bewerken; zo zal de plutocratische groepen elke mogelijkheid ontnomen worden om nogmaals, in hun handen, alle rijkdommen van het land te verzamelen, om zich meester te maken van de regering en de volksvrijheid te vernietigen (...) De progressieve democratie zal een regering van het volk voor het volk instellen, waarin alle levende krachten van het land hun plaats hebben, zich kunnen bevestigen en hun verlangens kunnen vervullen.”[14]

Dit zal de ICP echter niet beletten het behoud van een prefectoraal korps te aanvaarden, dat gevormd werd onder het fascisme, en bv., voor het artikel 7 van de Grondwet te stemmen, dat de Akkoorden van Lateranen, getekend tussen Mussolini en het Vaticaan in 1929, inhield!

Om de “progressieve democratie” in te stellen stelt de ICP een alliantie voor tussen alle antifascistische krachten. Maar zij begaat een analysefout wat betreft de politiek van de Italiaanse grootburgerij. Of eerder, zij aanvaardt de theoretische vervormingen die nodig zijn om de belangen van de Sovjetbureaucratie te dienen. Door fascisme en grootburgerij gelijk te stellen, rechtvaardigt zij immers aldus theoretisch de alliantie van alle “antifascistische” lagen. Maar vanaf 1943 is het duidelijk dat een deel van het Italiaanse grootkapitaal de Engels-Amerikaanse kant had gekozen omdat dit meer waarborgen gaf voor de ontwikkeling van het kapitalisme in Italië. Het antifascistisch blok bevatte aldus ook een vleugel van de grootburgerij die zich bewust was van wat er op het spel stond na het einde van het fascisme. De ICP zal aldus in het vervolg verplicht worden een onderscheid te maken tussen de “collaborateurs” en de “eerlijke kapitalisten”. Deze analyse die nodig was om de praktijk van klassensamenwerking van na de oorlog te rechtvaardigen, wordt eveneens vertaald in de beoordelingen van de christendemocratische partij, die dan de grootste partij wordt van de Italiaanse burgerij in de plaats van de oude liberale partij, die in haar aanzien was gedaald. In 1945, tijdens het 5e congres van de partij, verklaarde Togliatti: “We stellen een merkwaardig feit vast deze partij, die de partij had moeten zijn van de “spiritualiteit”, vertoont, in de mate dat zij er niet in slaagt zich vanuit de eenvoudige concrete kwesties op te werken naar de algemene strijd voor de stichting van een werkelijk democratisch regime, een regime dat niet mogelijk is zonder de eenheid van de arbeidersmassa’s en de gemeenschappelijke onverzoenlijke actie voor de vernietiging van het fascisme. Wat er morgen van Italië zal worden hangt voor een groot deel af van het feit of de christendemocratie werkelijk als een democratische partij handelt, en niet als een instrument van behoudsgezinde groepen.”[15] Is deze laatste zin trouwens niet het fundament van de huidige politiek van het “historisch compromis”?

Deze probleemstelling zal bekritiseerd worden tijdens de vergadering van de Komintern in 1948 die de “linkse” draai van de Europese CP’s in de internationale context van de koude oorlog zal voorbereiden. De Italiaanse leiders zullen deze draai toepassen zonder een grote weerklank aan de basis te vinden. De verkiezingscampagne van april 1948 speelt zich af in een hysterisch anticommunistisch klimaat, na de uitsluiting van de communisten uit de regering in het voorgaande jaar. De ICP richt haar campagne tegen het Marshallplan, en voor de teruggave van Triëst aan Joegoslavië, en weigert een campagne te voeren op thema’s als de landbouwhervorming en de strijd tegen de werkloosheid. Zij past op een trouwe manier de politiek toe die overeenstemt met de internationale belangen van de Sovjetbureaucratie. Dit zou uitlopen op een mislukking in de stedelijke en geïndustrialiseerde zones van Noord-Italië. Maar de partij kan nog steeds bogen op een groot prestige in de arbeidersklasse. Na de moordpoging op Togliatti in juli 1948 grijpen er massale volksmobilisaties plaats, met stakingen en fabrieksbezettingen. Er is alle kracht van een contrarevolutionaire partij voor nodig om ze te ontwrichten en om te beletten dat de kwestie van de macht gesteld wordt op een ogenblik dat de Sovjetbureaucratie niet de minste zin heeft de westerse CP’s te zien deelnemen aan regeringen.

In tegenstelling met de FCP hebben de koude oorlog en de sektaire draai geen rampzalige gevolgen voor de militante aanhang en de electorale weerklank van de ICP, alhoewel de syndicale beweging ernstige nederlagen ondergaat na het mislukken van de stakingen van 1953. De FCP gaat van 910.000 leden in 1947 naar 430.000 in 1956 en verliest terrein tijdens verschillende verkiezingen. De ICP daarentegen begint slechts leden te verliezen vanaf 1954. Dan ontstaat er een tendens die zal duren tot 1968 en die een minder grote omvang zal hebben dan in Frankrijk. Daarenboven zal de ICP steeds meer stemmen halen tijdens de verkiezingen: van 19 % in 1946 naar 23 % in 1958.


Livio Maitan legt dit als volgt uit: “In het algemeen was de dogmatische vorm van het traditionele stalinistische type geen essentieel kenmerk van de werking van de leiders van de ICP. Daarop berust juist een element eigen aan de ICP, dat wij kunnen constateren op basis van haar meest betekenisvolle theoretische bijdragen: er wordt een inspanning gedaan om “te plakken op de realiteit”, ook in de vorm, door afstand te nemen van het dogmatisme en het sektarisme. Indien men wil kan men zeggen dat er een betere overeenstemming is tussen de reformistische inhoud en de vorm waarin deze inhoud wordt uitgelegd.”[16] Deze verklaring moet natuurlijk ingeschakeld worden in een geheel van factoren die de Italiaanse Communistische Partij toegelaten hebben om uit de koude oorlog te komen zonder teveel aan geloofwaardigheid bij de arbeiders te hebben verloren, door een sektaire en slecht begrepen politiek.

Maar het is duidelijk dat het 20ste congres van de Russische Communistische Partij, in februari 1956, met veel opluchting zal worden ontvangen door de leiding van de ICP. Togliatti herneemt onmiddellijk het thema van de destalinisering in een interview gegeven aan het tijdschrift “Nuovi argumenti” enkele maanden later. Een dusdanige houding stuit nauwelijks op weerstand in de schoot van de partij, wegens haar bijzondere natuur: de kaders werden er in feite nooit toe gedwongen om een politiek toe te passen die tegengesteld was aan de nationale realiteit.

Een dergelijke hartstochtelijke stellingname over de stalinistische periode zal trouwens uitdrukkelijk veroordeeld worden door het CC van de Russische Communistische Partij in juni 1956. Maar het belangrijkste is zonder twijfel dat de leiding van de partij gebruik gaat maken van de stellingen voorgesteld door Chroesjtsjov op het 20ste congres van de Russische Communistische Partij om de “Italiaanse weg naar het socialisme” uit te leggen.

Zeker, Togliatti wapent zich tegen “linkse” kritieken tijdens zijn openingstoespraak: “Wie heeft gezegd dat de “Italiaanse weg” de parlementaire weg betekent? De Italiaanse weg is een weg om te gaan naar het socialisme die rekening houdt met de te realiseren voorwaarden en de reeds behaalde overwinningen.”[17]

De stellingen gestemd op het 8ste congres van de ICP in oktober 1956, zijn nochtans veel explicieter: “De Communistische Partij bevestigt opnieuw dat zij de republikeinse grondwet niet beschouwt als een middel om de instrumenten van de burgerlijke democratie te gebruiken met het oog op een gewapende opstand om de staat te veroveren en om te vormen in een socialistische staat. Zij beschouwt deze grondwet als een eenheidsverdrag waaraan de grote meerderheid van het Italiaanse volk gehecht is, en dat een vertrekpunt betekent voor de organische ontwikkeling van het nationale leven voor geheel een historische periode. In het kader van dit verdrag kunnen met een volledige grondwettelijke legaliteit de nodige structuurhervormingen worden doorgevoerd om de macht van de monopoliegroepen te ondermijnen en de belangen van alle arbeiders te verdedigen.”[18]

Zo ook sprak SCOCIMARO, een leider van de partij, tijdens het voorbereidend debat: “De politieke leiding van de arbeidersklasse, d.w.z. het probleem van haar politieke macht, doet zich nochtans voor met nieuwe aspecten. Door de wijze om aan de macht te komen: democratische verovering, zonder de gewelddadige revolutionaire breuken die nodig waren in andere situaties door zijn organisatievorm: het representatieve parlementaire regime aangevuld met organen van directe democratie i.p.v. een systeem van arbeiders en boeren raden (sovjets); door het programma: ontwikkeling in een socialistische zin van grondwettelijke hervormingen, i.p.v. de onmiddellijke nationalisatie van de grond en de grootindustrie. De noodzaak een staatsapparaat te vormen dat beantwoordt aan de nieuwe eisen van opbouw van een socialistische maatschappij, die er in het verleden slechts kon komen door de oude uit te schakelen en een nieuwe in de plaats te stellen, kan in de nieuwe situatie vervangen worden door de hervorming en omvorming van een staatsapparaat in de zin van zijn democratisering, de ontwikkeling van organen van directe democratie en controle door het volk.”[19]

Het doel van de stellingen van het 7e congres wordt aldus samengevat: “Een Staat opbouwen die nog geen socialistische staat kan zijn, maar die niet meer de burgerlijke staat moet zijn gedomineerd door de grote eigenaars en de kapitalistische monopolies”.

Deze neoreformistische lijn die in deze periode getheoretiseerd wordt is nochtans in contradictie met verklaringen uit de voorgaande periode.

Togliatti klaagt tegenover de militanten de “doppiezza” aan, d.w.z. de tendens om iets uit te leggen dat men niet denkt. De “Italiaanse weg naar het socialisme” is geen windscherm meer. Van nu af maakt zij deel uit van de globale strategie van de partij en alle abstracte historische verwijzingen naar de dictatuur van het proletariaat verdwijnen uit de partijpers. Er wordt een eindpunt gezet achter de periode van verharding die nauwelijks een weerklank kon vinden in een partij die essentieel opgebouwd was op “nationale” basissen. De kritiek op deze periode werd trouwens hernomen door BERLINGUER in het voorbereidend rapport voor het 14e congres dat werd gehouden in februari 1975: “We moeten ons nochtans afvragen of ons perspectief nu niet een zekere verduistering ondergaat, of deze valsheid in oriëntatie waarover Togliatti op het 8ste congres sprak, als over een belemmering waarvan wij ons voortaan moeten bevrijden, juist geen voedingsbodem vond in de jaren 1947 – 1948, in de onvolledigheid van de verdediging en de verklaring van de lijn van de democratische voortgang naar het socialisme.”[20]


Het jaar 1956 betekent ook een expliciete verwijdering met de leiders van het Kremlin. Het is de fameuze thesis van het polycentrisme tegen de “moederpartij”, die een theoretisering geeft van de onafhankelijkheid van elke communistische partij t.o.v. de Russische communistische partij. In feite gaat het minder om een draai in de politiek van de ICP dan om een aanpassing van haar strategische lijn aan haar eigen realiteit van “nationaal-stalinistische” partij, die mogelijk gemaakt werd door de eerste tekenen van de crisis van het stalinisme. Er ontstaat trouwens een polemiek op het einde van 1956 met Roger Garaudy, die op dat ogenblik een leider is van de FCP. Deze legt uit: “De taak van dit ogenblik is de strijd te stimuleren tegen het kapitalisme dat een duidelijk bewijs levert van de wet van de absolute en relatieve verarming van het proletariaat en ons ervan bewust maakt dat deze wet slechts zal eindigen met het kapitalisme.”[21]
Een weinig discrete manier om de lijn van het 8ste congres te bekritiseren. Hoe konden de leiders van de FCP trouwens het ‘polycentrisme’ aannemen terwijl THOREZ op het ogenblik van het 20ste congres van de Russische communistische partij had verklaard: “En indien wij, arbeiders, in het bijzonder de belangen van ons volk beschouwen, constateren wij dat deze nooit in contradictie zijn geweest met die van de Sovjet staat. Meer nog, het volledig samenvallen van de ene met de andere werd bevestigd in alle belangrijke kwesties... De stellingen ingenomen door de Sovjet-Unie met betrekking tot haar eigen verdediging hebben steeds de verdediging ingehouden van het nationaal belang van Frankrijk.” (!)[22] Drie jaar later, stelt Togliatti daarentegen op het 21ste congres van de Russische Partij, op het ogenblik dat Chroesjtsjov de theorie van de “moederpartij” veroordeelt, opnieuw de gemeenschappelijke verklaring van de communistische partijen in vraag, die werd aangenomen in 1957 in Moskou en die hiernaar verwees: “Het is een precisering die telt als correctie van de gebruikte termen in de verklaring van 1957”[23], zal hij aan de tribune uitleggen na de redevoering van de algemene secretaris van de Russische Communistische Partij.

De oorspronkelijkheid van het Italiaanse communisme van de jaren 60 heeft juist betrekking op de toenemende onafhankelijkheid t.o.v. de Sovjet-Unie. Dit proces van “sociaaldemocratisering”, dat zeker verder gevorderd was dan in de Franse communistische partij, moet nochtans worden geanalyseerd met een begrip voor het historisch kader waarin het zich inschakelt. De ICP, en hierin verschilt ze van de FCP is steeds een “nationale” partij gebleven. Haar proces van sociaaldemocratisering in het kader van de crisis van het stalinisme lijkt aldus “natuurlijker”.

3. Een vergaande sociaaldemocratisering


De “sociaaldemocratisering” van een communistische partij houdt een dubbel proces in: aan de ene kant neigen de banden die er zijn met de Sovjetbureaucratie losser te worden ten voordele van banden met de nationale burgerij, in navolging van de sociaaldemocraten; aan de andere kant werd de structuur van omkadering van de arbeidersklasse die volledig autonoom was t.o.v. de burgerij, stilaan vervangen door een organisatiesysteem dat berekend wordt op de realiteit van de burgerlijke instellingen. Deze dubbele beweging kenmerkt de evolutie van de ICP sedert een vijftiental jaren. Wij moeten toch de gunstige politieke voorwaarden preciseren die aan het fenomeen een spectaculair karakter hebben gegeven.

In tegenstelling met de Franse burgerij heeft de Italiaanse burgerij zich nog geen instellingen verschaft die aangepast zijn aan de opmars naar de Sterke Staat. Het klassieke parlementaire regime waarin de regeringen zich vormen en ontbinden volgens meerderheidscoalities gevormd rond de christendemocratie, laat aan de ICP toe een dubbel doel te bereiken: het winnen van het vertrouwen van de massa’s en voor de Assemblee, het centrale discussieorgaan van Italië, naar voren komen als de oppositiepartij; en een geloofwaardigheid verwerven bij de burgerij door “loyaal” deel te nemen aan het parlementaire leven, door het spel van commissies waarin gehandeld wordt over amendementen en compromissen te spelen. In het kader van een evenredige vertegenwoordiging, met meer dan 25 % van de stemmen sinds 1960, speelt de ICP een sleutelrol in alle belangrijke stemmingen. “Tussen 1948 en 1968 verkreeg drievierde van de geproduceerde wetgeving haar goedkeuring”.[24] Dit wordt nog in de hand gewerkt door het bestaan sedert 1970 van streken die een zekere autonomie bezitten t.o.v. de centrale macht. De ICP vindt daar het middel om haar reformistische politiek in de praktijk te brengen, zoals zij het reeds doet in de “rode” gemeenten sedert de oorlog. De verkiezingen van juni 1975 hebben, vanuit dit oogpunt, haar posities aanzienlijk versterkt. Tenslotte is de ICP objectief gezien meer ingeschakeld in het institutionele spel en ondergaat zij hiervan veel meer de druk dan bv. de FCP.

Daarenboven wordt de Italiaanse situatie gekenmerkt door de zwakheid van de sociaaldemocratie, sedert de splitsing van Livorno. Deze kende 2 scheuringen, in 1947 en in 1969, na een mislukte poging tot hereniging in 1966; de socialistische partij behaalt tijdens de verkiezingen 10 tot 15 % van de stemmen. Haar voortdurende samenwerking met de christendemocratische partij sedert 1963 heeft haar veel van haar geloofwaardigheid in de ogen van de Italiaanse arbeiders doen verliezen. De ICP wordt er dus natuurlijkerwijze toe gedreven om een verschillend terrein te bestrijken en zich een ander gezicht te geven dan bv. de FCP die geconfronteerd wordt met een sociaaldemocratie die aan invloed wint sedert 1971, na in diskrediet gebracht te zijn door de 4e Republiek. Dit legt gedeeltelijk de afwezigheid uit van een sektaire draai van de ICP sedert 1956 en haar zoeken naar allianties met de christendemocratie, zelfs indien de eenheid met de ISP wordt voorgesteld als een noodzakelijke stap naar het “historisch compromis”.


Nu het politieke kader aangegeven werd kunnen we beter het sociaaldemocratiseringsproces van de Italiaanse communistische partij begrijpen. Dit is op te bouwen van vier van elkaar afhankelijke elementen.

4. De “nationale” belangen van de bureaucratie


De stalinistische leiding van de ICP werd gevormd in het proces van een “nationale” strijd van weerstand aan het fascisme. Haar eigen belangen als bureaucratie en haar bestaan zelf hebben steeds meer afgehangen van “nationale” dan van “internationale’ belangen. Het afstand nemen van de Sovjetbureaucratie werd vlugger nodig, vooral daar de kaders van de ICP een slecht inzicht hadden in wat er op het spel stond met het begin van de crisis van het stalinisme. Zeker, tussen 1948 en 1956 veroordeelt de ICP Joegoslavië. Maar vanaf het 20ste congres, en de breuk tussen China en de USSR weigert de ICP systematisch haar goedkeuring te hechten aan internationale conferenties van de communistische partijen om de Chinese CP te veroordelen. Reserves worden geformuleerd op de conferentie van 1960, in 1964 onderstreept het testament van TOGLIATTI, na een zelfkritiek gemaakt te hebben, op de veroordeling van de Joegoslaven: “De autonomie van de partijen, die wij vastberaden bevestigen, is niet enkel een interne noodzaak voor onze beweging maar een essentiële voorwaarde voor onze ontwikkeling in de huidige omstandigheden.”[25]

In 1965 verdaagt de ICP de discussie over de Chinese kwestie voor onbepaalde tijd. En, in 1969, na haar “diepgaande afkeuring te hebben uitgedrukt over de interventie in Tsjecho-Slowakije; weigert de Italiaanse delegatie het slotdocument te tekenen.

Deze voortgaande verwijdering t.o.v. de Sovjet-Unie vertaalt zich eveneens op het vlak van de analyse van de Europese Economische Gemeenschap De ICP erkent er de gegrondheid van vanaf 1962 tijdens een colloquium georganiseerd door het Gramsci Instituut. Wat betreft haar houding t.o.v. de NAVO weigert de ICP, in dezelfde lijn, van het uittreden uit de NAVO een voorafgaandelijke voorwaarde te maken voor haar deelname aan de regering. Als “nationale” bureaucratie neigt de leiding van de ICP meer en meer naar het verdedigen van haar eigen belangen voor die van de Sovjetbureaucratie.

Deze tendens wordt nog versterkt door de sterke vertegenwoordiging van lokale functionarissen bij de leidende kaders van de partij. Deze hebben hun leidende posities voornamelijk verkregen door het beheer van gemeenten en gewesten. Dit is duidelijk de laag van de leiding die er het meest toe neigt afstand te nemen van het Sovjet “model”. Deze lokale functionarissen vertegenwoordigen een steeds toenemend gedeelte in het geheel van de partijkaders: “Gemeenteraadsleden, burgemeesters en wethouders vertegenwoordigden de helft van de délégués op het 8ste congres (1956); het percentage daalde in 1959 tot een beetje minder dan 40 om op het 10e congres opnieuw te stijgen tot 53 (1962) en tot meer dan 58 op het 11e congres (1966).”[26]

5. Het losmaken van de materiële banden met de USSR


Een politiek drukkingelement van de leiders van het Kremlin op de westerse communistische partijen is steeds de gedeeltelijke financiering van deze partijen geweest en de voordelen die werden toegestaan aan hun leiders. Vandaag genieten de meerderheid van de leden van de leiding nog van gratis vakanties in de “socialistische” landen. Maar twee zeer belangrijke feiten hebben dit soort kenmerkende bindingen met de “socialistische” partijen aanzienlijk afgeschaafd: in 1968, na de stellingname i.v.m. Tsjecho-Slowakije, blokkeerde de USSR het papier dat bestemd was voor het drukken van UNITA, het dagblad van de ICP. Deze heeft aldus haar bevoorradingen moeten herzien om veel minder afhankelijk te zijn van dit soort materiële druk in de toekomst. De wet gestemd in 1974 door het Italiaanse parlement, over de financiering van de politieke partijen, verleende daarenboven aanzienlijke nieuwe geldbronnen aan de Italiaanse communisten, zodat dit op dit ogenblik 45 % van het budget van de partij vertegenwoordigt. De bijdragen en het aandeel van de parlementariërs maken 27 % uit van het budget, en de rest komt van winst gemaakt op feesten van UNITA en duisterder inkomsten, die waarschijnlijk verbonden zijn met de “socialistische” landen. De ICP beschikt namelijk over invoer en uitvoerbedrijven en verzekeringsmaatschappijen die een niet te verwaarlozen bron van inkomsten zijn. Maar het is nu duidelijk dat een volledige breuk met de USSR het materiële bestaan van de partij niet in vraag stelt.

6. Inschakeling in de burgerlijke maatschappij


In de dagen na de oorlog definieerde Togliatti – en hij reviseerde hiermee Gramsci – een strategie van de “aanwezigheid” voor de ICP, steunend op de verovering van een hegemonie in de burgerlijke maatschappij. Maar in plaats van een aanvullende politiek op die van de vernietiging van de burgerlijke staat, had deze strategie als doel een neoreformistisch model van verovering van de politieke macht te rechtvaardigen, dat later zou getheoretiseerd worden in de “Italiaanse weg naar het socialisme”: “Het ging erom de civiele maatschappij om te vormen... om daarna, eventueel veel later, de staat om te vormen. Deze doctrine verschilde evenzeer van de klassieke sociaaldemocratische doctrine, die erop gericht was de arbeidersklasse buiten de staat te organiseren door haar te structureren in autonome organen die representatief zijn voor de organisatie van de toekomstige maatschappij, als van het medebeherende reformisme dat de maatschappij wil omvormen vertrekkend van de verovering van de politieke macht”.[27]

Dezelfde idee werd herhaald door Berlinguer in zijn voorbereidend rapport voor het 14e congres: “De nodige inspanningen om een zo diepe crisis van de Italiaanse maatschappij te boven te komen, leggen ook een verscherpter en samenhangender strijd op het idealistisch en moreel front op. Zoals Gramsci opmerkte: “In het concept van het historisch blok identificeren zich op een concrete wijze de sociaaleconomische inhoud en de politiek-ethische vorm. Aan de crisis van de hegemonie van de oude leidende klassen moet vanaf nu het toenemen van een andere hegemonie, die van de arbeidersklasse en de werkende klassen, beantwoorden.” Het moet gepreciseerd worden dat deze passage enkele bladzijden na de passage over de staat komt: “De omvorming van de maatschappij volgens de lijnen die wij hebben aangeduid, kan slechts gebeuren door een diepgaande hernieuwing en gezondmaking van het openbaar leven en de functionering van de staat.”[28]

Heel de verkiezingscampagne van juni ’75 was trouwens gericht op het thema: “Il PCI ha le mane pulite.”[29] De inschakeling in de “civiele maatschappij” vindt haar theoretisch verlengstuk in het concept van de partij van “een nieuw type”. Togliatti bevestigt vanaf 1944 dat de nieuwe partij een partij van de arbeidersklasse en van het volk is waarvan de rol zich niet meer beperkt tot kritiek en propaganda, maar die ook tussenkomt in het leven van het land met een opbouwende activiteit.

7. De evolutie van de organisatie


Deze strategie van “aanwezigheid” moet natuurlijk uitlopen op het opzetten van organisatorische structuren, met een overwicht, kenmerkend voor de sociaaldemocratische partijen, van lokale cellen in vergelijking met bedrijfscellen. Nochtans werd op het 5e congres in 1945 de cel gedefinieerd als de normale organisatievorm van de partij op de werkplaats. Maar de crisis van de bedrijfscellen gaat vlug beginnen. In 1950 waren er 11.272 bedrijfscellen. In 1956 waren er nog maar 10.700. Het is in deze periode, tijdens het 8ste congres, dat de statuten van de partij de cellen op de werkplaats op dezelfde voet stelt als de wijkcellen. De crisis verscherpt dan. In 1960 waren er nog slechts 6.282 bedrijfscellen en in 1967 slechts 3.013!

Na 1969 zal een inspanning worden gedaan om deze tendens tegen te gaan, maar zij zal beperkt blijven. Deze crisis komt in het bijzonder tot uiting in de industriële gebieden van Lombardije en Piemont. Indien we de index 100 nemen voor 1954, het recordjaar van het aantal aangeslotenen in de ICP op hun werkplaats, gaat dit cijfer naar 29 in 1965. Vandaag zijn er ongeveer vijf maal meer communistische militanten gegroepeerd in een lokale structuur dan in een bedrijfsstructuur.


Deze evolutie had natuurlijk haar weerslag op de sociale samenstelling van de partij: “De interne samenstelling van de ICP is gewijzigd. De landbouwarbeiders of de industriearbeiders en loontrekkenden, die de meerderheid van de aangeslotenen vertegenwoordigden in het midden van de jaren 60, hebben hun gewicht zien verminderen. We hebben in de plaats ervan talrijke aansluitingen gezien van ambachtslui, bedienden, onderwijzers en technici. In 1973 verdeelden de leden van de ICP zich als volgt: arbeiders: 41,05 %; gepensioneerden: 16,75 %; huisvrouwen: 12,28 %; landbouwers: 7 %; landarbeiders en loontrekkenden: 6,25 %; ambachtslui: 4,79 %; bedienden en technici: 4,22 %; handelaars en kleine ondernemers: 3,57 %; studenten: 1,43 %; varia: 1,03 %.”[30]

Deze beroepen zijn het oorspronkelijk beroep: de lokale permanenten en de gemeentelijke functionarissen komen dus niet voor in de statistieken. De cijfers kunnen we vergelijken met die van de FCP, die in 1960, 60 % arbeiders telde... Zeker, de Italiaanse sociale structuren lopen lichtjes achter op die van Frankrijk, maar het is duidelijk dat “in verhouding tot de actieve Italiaanse bevolking, de ICP duidelijk naar voren komt als een “partij van het volk”, eerder dan als een arbeiderspartij, indien men zich houdt aan de lagere en middenklassen, de stedelijke en landelijke klassen.”[31]


De Italiaanse communistische partij is dus ver gevorderd in de “sociaaldemocratisering”. Het losmaken van de bindingen met Moskou, de sociaaldemocratische organisatiewijze van de massa’s, deze twee factoren werden samengevoegd sedert de laatste vijftien jaar. Op politiek vlak zijn de veroordeling van de interventie in Tsjecho-Slowakije en het “historisch compromis” – voor het eerst naar voren geschoven in 1973 – er de meest opvallende gevolgen van. In dit opzicht is er een zeker verschil in het proces met de andere Europese communistische massapartijen, of het nu de FCP of de Portugese Communistische Partij is, die verplicht waren zich organisatorisch en politiek af te bakenen t.o.v. de sociaaldemocratie, of zelfs met de Spaanse Communistische Partij waarvan de clandestiene structurering haar niet toeliet een zeer precies oordeel te hebben.

Maar wat het meest opvalt is de continuïteit die schijnt te bestaan tussen de ICP van na de oorlog en de ICP van nu. Het proces van “sociaaldemocratisering” schijnt – in tegenstelling met andere CP’s – geen heftige spanningen in de schoot van de bureaucratie te creëren, zelfs indien het debat tussen de “rechtse stroming” van Amendola en de “linkse stroming” van Ingrao, verschillen naar voren heeft gebracht in de leiding van de ICP over de naar voren te schuiven strategie. Als “nationaal-stalinistische” partij is de ICP geëvolueerd in functie van de belangen van een bureaucratie die fundamenteel verbonden is met de “nationale” belangen. De “sociaaldemocratisering” van de partij is er slechts de natuurlijke uitloper van zonder dat wij daarom kunnen spreken over een verandering in de natuur van de ICP

In feite vindt deze nog steeds haar geloofwaardigheid in de ogen van de Italiaanse burgerij door haar capaciteit om de arbeidersstrijd te organiseren en te leiden. Temeer daar de partij numeriek versterkt is sinds 1968, het begin van de periode van de opgang van de klassenstrijd, gaande, in vijf jaar tijd van 1.500.000 naar 1.700.000 leden. Daarenboven heeft de ICP een dringende behoefte aan logistieke steun van de USSR tegenover een christendemocratie en een burgerlijke leiding die zich in het bijzonder aansluit bij het Amerikaanse imperialisme.

Deze twee elementen leggen de limieten op van het proces van “sociaaldemocratisering”. De afwezigheid van democratisch leven in de partij, het behouden van exclusieven t.o.v. de revolutionairen, en vooral de huidige weigering om de economische crisis te beheren, getuigen van een continuïteit in de politieke praktijk en in de autonomie van haar bureaucratie t.o.v. de nationale burgerij.

Als stalinistische partij van een bijzonder type ondergaat zij en zal zij de terugslag ondergaan van de crisis van het stalinisme en de opgang van de strijd op het einde van de jaren 60. Als diep-empirische partij zal zij beter dan een andere zich hieraan aanpassen. Maar alle illusies die worden verspreid door een groep zoals PDUP-Manifesto over een mogelijke vernieuwing moeten sterk bestreden worden. Zo ook alle illusies over het nu reeds sociaaldemocratisch karakter van zo’n partij, in volledige breuk met de andere stalinistische communistische partijen van West-Europa. De Italiaanse Communistische Partij is in werkelijkheid in 1942 geboren als “nationaal-stalinistische” partij. Ondanks een doorgedreven proces van “sociaaldemocratisering” blijft zij dit nog steeds vandaag.

_______________
[1] Geciteerd in A l’ombre des 2 T van Giulio Cerdetti, p. 326
[2] Interview aan de “Corriere della Sera” van 1 juni 1975
[3] G. Galli, Storia del partito communista italiano.
[4] Cf. Seton-Watson, Italy from liberalisme to fascism, p. 393
[5] Cf. Critique Communiste nr. 3 (sept. 75)
[6] Cf. Les quatre premiers congrès mondiaux de l’Internationale communiste 1919-1923, p. 47
[7] Cf. Spriano, Storia del partito communista italiano, vol. 1, p. 73
[8] Geciteerd in La question italienne au 3e congrès de l’Internationale communiste, PCI
[9] Brief van Gramsci aan Leonetti van 28 januari 1924
[10] Cf. Les quatre premiers congrès de l’Internationale communiste 1919-1923, p. 204.
[11] Geciteerd in Spriano, Storia del Partito communista italiano, Vol II, p. 89.
[12] Groepen van intellectuele democraten (n.v.d.r.)
[13] Sivini, Le P.C.I., Structure et fonctionnement in Sociaologie du communisme en Italie, Cahiers FNSP
[14] Geciteerd in L. Maitan, P.C.I. 1945-1969. Stalinisme et opportunisme, p. 37.
[15] Ibid p. 21
[16] Ibid p. 191
[17] Geciteerd in Maitan, op cit., p. 82
[18] Geciteerd in Maitan, op cit., p. 49
[19] Geciteerd in Maitan, op cit., p. 52
[20] Cf. Les communistes italiens, bulletin voor het buitenland van de ICP, nr. 5-6, 1974
[21] Geciteerd in Maitan, op cit., p. 94
[22] Geciteerd in THOREZ, Vie secrète et vie publique, van Robrieux, p. 450.
[23] Geciteerd in Maitan, op cit., p. 192.
[24] Bibes, Le système politique italien, p. 168.
[25] Cf. bulletin voor het buitenland van de ICP nr. 20 – 5 september 1964.
[26] Sivini, Le P.C.I. Structure et fontionnement in Sociologie du communisme italien, Cahiers FNSP, p. 112.
[27] Pizzorno, Le parti communiste italien et le système politique italien in Colloque sur le communisme en France et en Italie, Cahiers FNSP, p. 5.
[28] Bulletin voor het buitenland van de ICP nr. 5-6, 1974 p. 20 en 104.
[29] “De ICP heeft zuivere handen” (n.v.d.r.)
[30] R. Solé,: “L’événement: le parti communiste italien”, Le Monde, 25-6-75.
[31] Sivini, Le P.C.I. Structure et fonctionnement in Sociologie du communisme en Italie, Cahiers FNSP, p. 137.