Antoon Roosens

Nationalisme, cultuur en klassen



Geschreven: 1984
Bron: Links en Vlaams - Linkse visies op een zelfstandig Vlaanderen, uitgave van het Masereelfonds-Gentbrugge
Deze versie: spelling
Transcriptie/HTML: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive, maart 2008


Zie ook:
De andere documenten van Roosens
Lenin: Over het recht der naties op zelfbeschikking
Mandel: Leuven Vlaams: de diepere betekenis van een revolte

Ik stel voor dat wij eerst onderzoeken wat de kern is van het culturele probleem in Vlaanderen; waarin de culturele problematiek in Vlaanderen zich onderscheidt van culturele problemen zoals elk volk over de gehele wereld die kent en dat wij dan zien op welke manier en langs welke wegen de Vlaamse Beweging in haar reactie, op o.m. die culturele problemen, ertoe gekomen is de eis te formuleren van een zelfstandig Vlaanderen — tenminste op het cultureel gebied — de eis van culturele autonomie, om dan tenslotte kritisch te onderzoeken wat deze vorm van culturele autonomie bijdraagt of niet bijdraagt tot de oplossing van dat cultureel probleem. Als uitgangspunt zou ik als marxist natuurlijk stellen dat het culturele aspect van de Vlaamse kwestie hierin bestaat, dat in Vlaanderen het cultureel proces grondig verstoord werd, en nog steeds in zeer grote mate is door de breuk — de taalbreuk en de culturele breuk — die rond het begin van de vorige eeuw ontstond tussen de volksklassen, tussen de massa van de bevolking, en de sociale en intellectuele elites van haar eigen maatschappij.

Wij gaan hier niet te ver in detail op ingaan. Ik veronderstel dat het fenomeen van de sociale taalgrens, zoals dat ontstaan is in het begin van de 19de eeuw, voldoende gekend is. Kort samengevat: een jonge burgerij, eerst hoofdzakelijk in Wallonië tot stand komende, richt een nieuwe staat op, vormt een nieuw staatsapparaat, met de onafhankelijkheid, in de strijd tegen het Hollands bewind.

In Vlaanderen is op dat ogenblik die burgerij nagenoeg onbestaande om de goede reden dat de economische ontwikkeling in Vlaanderen niet ver genoeg gevorderd was om reeds te kunnen spreken van een kapitalistische economie en dus van kapitalistische ondernemingen en ondernemers of bourgeoisie. De Belgische staat wordt gevormd door een soort dubbele sociale krachtenbundeling: enerzijds de jonge bourgeoisie, hoofdzakelijk Waals, en anderzijds de adel en de clerus, hoofdzakelijk in het noorden van het land, waar de economie minder ontwikkeld was en het grootgrondbezit nog de overwegende vorm van rijkdom was en dus de adel, de oude heersende klasse van het Ancien Regime, zijn economische, ideologische en sociale heerschappij had weten te bestendigen in de feiten, zo niet in de rechten.

De oude heersende klasse van het Ancien Regime, de landadel en de clerus, sprak reeds Frans van in het einde van de 17de eeuw. De burgerij, die een compromis sluit voor de oprichting van de nieuwe staat en die op dat ogenblik trouwens hoofdzakelijk Waals is, gaat, ook wanneer zij zich in Vlaanderen ontwikkelt in de loop van de jaren 1830 tot 1870 (de volle expansie van het kapitalistische productieproces in Vlaanderen komt dan op gang) zich richten qua levenswijze en qua cultuurpatroon op de oude heersende klasse en neemt van de adel de Franstaligheid over als distinctief sociaal element om haar sociale suprematie tegenover de onderliggende klassen te vestigen.

Het resultaat is, en dat is uniek in geheel West-Europa en in de gehele Westerse kapitalistische wereld, dat de burgerij, die met de nieuwe economische vormen (kapitalistisch productieproces) tot stand komt in het begin van de 19de eeuw, ook in de tweede helft ervan, zich afscheidt, en dat opzettelijk doet als politieke keuze, van de volksklassen, van de nationale cultuur. Waar precies overal elders in West-Europa, met het tot stand komen van de bourgeoisieheerschappij, het precies de nationale staat en de nationale cultuur is die op het voorplan treedt, krijgen wij hier het omgekeerde, met de uitbreiding van het kapitalistische productieproces en de groei van een eigen bourgeoisie in Vlaanderen. Vlaanderen is nooit gekoloniseerd geweest in de 19de eeuw. H et is onze eigen bourgeoisie die zich opzettelijk afgescheiden heeft en zich tegen de nationale taal en cultuur heeft gekeerd omdat zij dat nodig had om zich als leidende klasse te doen erkennen in de schaduw van de oude heersende klasse van het Ancien Regime. Zo ontstond dat unieke fenomeen in West-Europa van een bourgeoisie die nominaal nationaal was maar zich afzonderde, en bewust een andere taal, een andere cultuur aankleefde dan de nationale cultuur. Dat was dus de sociale taalgrens.

Wat betekent dat meer speciaal op cultureel domein? Wat dat betekent op andere domeinen weten wij allemaal. Op taalgebied zeer precies spreekt het voor zichzelf: het is in de eerste plaats een taalgrens. Wat is de weerslag van die sociale taalgrens op het ruimere culturele proces, in de ruimte, bij het volk waar die sociale taalgrens zich vormt?

Laten wij eerst onderzoeken wat cultuur is en hoe cultuur werkt.

We kunnen cultuur op twee manieren bekijken en die zijn alle twee geldig.

Men kan cultuur beschouwen als een statisch gegeven of men kan cultuur benaderen of definiëren als een dynamisch proces. Wanneer men cultuur definieert als een statisch gegeven maakt men een momentopname van een bepaalde samenleving op een bepaald ogenblik. Dan kan men vragen: wat is cultuur? Het is het geheel van de ideeën, de opvattingen, de normen op ethisch gebied, de stijl en de manier van leven, de uitdrukkingsvormen, de gedragingen, de kunstvormen, enz. , die voor een bepaalde sociale groep, een bepaald volk, op een bepaalde plaats en op een bepaalde tijd kenmerkend zijn en die het resultaat zijn van de gehele historische realiteit en vorming van dat volk zoals dat op dat bepaald moment, waarop men de doorsnee maakt, is doorlopen.

Men kan cultuur ook definiëren als een geheel maatschappelijk proces en dan is de cultuur een synthese die zich elke dag opnieuw hernieuwt, reproduceert: een synthese van theorie en praktijk, van denken en handelen, van reflectie en praxis. T.t.z. dat het de synthese is die elke dag opnieuw ontstaat tussen alles wat door de geschiedenis wordt overgeleverd op die verschillende terreinen — de opvattingen, de normen, de stijl, de vormen — en de concrete manier waarop de bepaalde sociale groep nu op dit ogenblik leeft, de huidige realiteit. Op elk moment, elke dag, elke week, elk jaar, moet die groep mensen steeds opnieuw zijn opvattingen, die het van zijn ouders heeft geërfd, die het op de school heeft geleerd, toetsen aan de realiteit, de praktijk, de concrete omstandigheden waarin die concrete mens elke dag leeft, en worden die opvattingen aangepast aan de nieuwe tijd, het nieuwe levensproces, de nieuwe materialen waarmee de mensen moeten werken, de nieuwe omstandigheden, het nieuwe levenskader.

Maar toch speelt heel die traditie, die geërfd is en de denkbeelden die overgedragen zijn. De stijl en de normen die overgedragen zijn van het verleden moeten ingewerkt en aangepast worden.

Cultuur is een wordingsproces dat nooit ten einde is en dat elke dag opnieuw herbegint.

Nu is het belangrijk dat, wanneer men cultuur beschouwt als een proces, als een overdracht van historische waarden van de ene generatie op de andere, maar tezelfdertijd als een voortdurende aanpassing van die overgedragen of historische waarden aan de nieuwe realiteit waarin de mens vandaag leeft, dat proces essentieel een dynamiek is. Een dialectisch verband tussen de arbeidende massa van het volk en zijn intellectuele elite, is de essentie van het culturele proces. Het is een dialectiek tussen theorie en praktijk, tussen reflectie en praxis, tussen denken en handelen. Dat proces kan zich maar elke dag opnieuw voltrekken en elke dag opnieuw spelen. Het volk kan maar elke dag opnieuw zijn cultuur verwerven want deze moet elke dag opnieuw verworven worden — door de nieuwe generaties en door elke mens individueel die steeds moet zichzelf bewust worden in zijn nieuwe realiteit.

Dat kan maar gebeuren indien er een permanente en een nauwe uitwisseling is tussen enerzijds de arbeidende mens en anderzijds de denkende mens. Die zijn soms in één mens verenigd maar vormen in een maatschappij wel degelijk twee sociale afzonderlijke groepen.

M.a.w., cultuur is een pingpongspel tussen intellectuelen en arbeiders, in onze tijd de massa van de arbeidende mens, de arbeidersklasse.

Het is de intellectueel zijn taak van vooreerst de waarden die in de geschiedenis leven, die in zijn statische betekenis de cultuur belichamen, telkens opnieuw te hernemen, te hervatten, over te dragen (via allerlei vormen en uitingen van cultuur, onderwijs, kunst,...) van generatie op generatie... van die waarden te presenteren, van te zien wat er in de andere landen rondom gebeurt, van het contact te leggen tussen wat leeft in de andere culturen, de nieuwe ideeën te vertalen en aan het volk mede te delen.

Omgekeerd is het de arbeidende mens, of de mens in zijn praxis, die wat hem, hetzij door het verleden, hetzij door de omringende volkeren en culturen, wordt voorgelegd in zijn werk, op die plaats — in Vlaanderen — en in zijn relaties, die waarden, die opvattingen, die ideeën, die normen zal toetsen aan zijn praktijk. Hij zal zien af zij hier concreet in zijn geval bruikbaar zijn of niet. Hij zal dus die ideeën eenvoudig of in een gewijzigde vorm overnemen ofwel helemaal verwerpen. Dat doet die arbeidende man onbewust, in de praktijk.

Dan is het opnieuw de taak van de intellectueel van in nauw contact met de arbeidende mens, te zien wat van die ideeën ingang vindt bij de massa. Wat m.a.w. beantwoordt aan de praktijk en nuttig is voor die mensen of die praktijk weerspiegelt en vertolkt, zal hij aan die praktijk aanpassen. Zo ontstaat de typisch nationale cultuur. Zo wordt zij elke dag opnieuw gecreëerd door dat pingpongspel van waarden, ideeën, normen, opvattingen, stijl, die door de intellectueel in het debat gebracht worden, die door de mens in zijn praktijk en met gezond verstand wordt bekeken, beoordeeld, aanvaard, gewijzigd, verworpen, enz.

Het is de arbeidende mens die in zijn praktijk uiteindelijk de cultuur realiseert. De intellectueel formuleert ze, geeft ze vorm, gestalte, uitdrukking.

Dit alles om te stellen dat heel dat proces — waardoor een volk op een bepaald ogenblik zichzelf is en zichzelf wordt, waardoor een volk op elk ogenblik van zijn geschiedenis steeds opnieuw zijn eigen praktijk, zijn eigen zijn, zijn eigen worden in handen neemt, boetseert en doelbewust omvormt en richt — slechts kan gebeuren indien de intellectuelen en de arbeidende klasse zo nauw mogelijk verbonden zijn. Dan heeft men een levende cultuur en dan verloopt het culturele proces op een normale manier.

Wat is er bij ons gebeurd?

De sociale taalgrens betekent dat dit nauwe contact, dat de essentie is van het cultuur scheppend en cultuur reproducerend proces van de massa, als proces verbroken wordt.

De leidende sociale elites en in hun spoor de gehele intellectuele middenklassen zijn op een bepaald ogenblik in Vlaanderen Franstalig. De werkende mensen begrijpen niet meer wat de ideeën zijn die leven in de wereld en binnen de eigen gemeenschap waar zij wonen. Zij begrijpen het misschien averechts maar in elk geval: de communicatie die essentieel is, is verbroken of uiterst bemoeilijkt.

Omgekeerd verstaan die leidende sociale en intellectuele elites niet meer wat er bij het volk leeft. Zij zien en begrijpen de reactie niet meer van de werkende mens, de manier waarop deze elke dag opnieuw in zijn praktijk de cultuur aanpast, verwerkt en nieuwe gestalte geeft.

De communicatie in beide richtingen is verbroken of erg verstoord en men krijgt dan al de fenomenen die wij kennen en waarvan wij een lange lijst kunnen maken, van een volk in cultureel verval. Dat is typisch voor het Vlaanderen van de 19de eeuw en kenmerkt tot op de dag van vandaag de situatie in Vlaanderen. Laten we ons niet de illusie maken dat wij eruit zijn, dat is niet waar. Het voor ons, als marxisten, meest perverse gevolg van die cultuurbreuk is dat op het vlak van de politieke bewustwording, de arbeidersklasse noodzakelijkerwijs een enorme vertraging en een enorme achterstand moet oplopen. Dat komt doordat het politiek bewustwordingsproces een intellectueel proces is.

Gramsci zegt het zeer duidelijk en legt daarop de nadruk: het bewustwordingsproces, op politiek gebied, van de arbeidersklasse is een dialectiek tussen intellectuelen en arbeiders, is het voortdurend toetsen van de praktijk van de mensen aan de opvattingen en de opvattingen van de intellectuelen — de theorie — voortdurend betrekken op de praktijk. Wanneer dat proces gedurende een eeuw of anderhalve eeuw totaal onderbroken of zwaar gestoord wordt, dan krijg je fataal een arbeidersklasse die qua politiek bewustzijn op een uiterst laag niveau blijft steken, wat wij vandaag de dag nog altijd zien in Vlaanderen. Denk niet omdat wij sinds vijftig jaar Nederlands onderwijs, Nederlandse televisie en nog een aantal vervlaamsingen in de provincie hebben gekregen dat die cultuurbreuk in onze maatschappij verdwenen is. Dat is niet waar, wij zien onmiddellijk wat er nodig is opdat die cultuurbreuk zou verdwijnen.

Er is veel veranderd maar het heeft een pernicieuze vorm aangenomen. Vroeger was in elke stad, in elke gemeente in Vlaanderen een kapitalist in levende lijve aanwezig en te zien. Het was de tijd, de 19de eeuw, van de kleine familiale onderneming. Elk dorp had één, twee of drie brouwerijen ... industriële ondernemingen (!), had een kleine exploitatie of in de kleine stad ernaast waren één, twee, drie, tien industriële ondernemingen, allemaal van klein formaat, maar authentieke kapitalistische bedrijven.

Met de evolutie van de economie, de concentratie en de evolutie naar multinationale ondernemingen is dat allemaal weggeveegd. Er bestaan in elke sector nog twee of drie grote ondernemingen die geconcentreerd zijn in enkele grote gebieden en voor de rest ziet men de individuele kapitalist bijna niet meer. De kapitalistische eigenaar woont nu in Washington, in New York, in Düsseldorf en niet meer hier achter de hoek.

Maar: de kapitalistische economie is springlevend gebleven. Zij is alleen geconcentreerd en heeft een internationaal karakter gekregen.

Trek dat door op het terrein dat ons aanbelangt. Vroeger, wanneer in elke stad een groep kapitalisten fysisch aanwezig was en bijna in elk dorp in Vlaanderen een kapitalistische ondernemersgroep bestond had men de sociale taalgrens duidelijk zichtbaar in elke stad en in elk dorp. Te Gent op de Kouter en in de Veldstraat hoorde men meer Frans dan Nederlands. Ik heb nog de tijd gekend, kort na de oorlog, dat in de winkels in de Veldstraat het Frans eerst werd gebruikt en dan pas het Nederlands, en dat in de cinema’s de actualiteiten uitsluitend eentalig Frans waren. Dat was amper vijfentwintig jaar geleden.

Met de evolutie van de economische structuur is dat verdwenen. Die sociale taalgrens ziet men niet meer ... maar zij bestaat nog.

De klasse die de politieke en de economische macht concentreert is klein geworden maar heeft niet minder macht dan vroeger. Integendeel! Zij heeft er misschien meer en ze is nu, zoals toen, gescheiden van het volk op dezelfde manier.

Dat gehele culturele proces, spijts 150 jaar Vlaamse en sociale beweging, blijft dus nu nog altijd in zeer sterke mate verstoord en men ziet er nog elke dag de resultaten van. Wij hebben één zaak genoemd: de politieke bewustwording van de massa die daardoor vertraagd wordt. Het dialect spreken is typisch voor een volk waar het cultureel proces onderbroken is, waar er een scheiding is tussen intellectuelen en massa. Je kan er een hele lijst van opstellen.

Zo komen wij tot de vaststelling dat de Vlaamse Beweging naarmate zij evolueert in de loop van de vorige en deze eeuw op een vanzelfsprekende manier de eis komt te formuleren dat deze cultuurbreuk moet ophouden te bestaan. Dat is een streven van de Vlaamse Beweging van in den beginne. Maar, die eis wordt geformuleerd op een dubbelzinnige, en confuse manier. Men formuleert die eis als “culturele autonomie”, omdat de Vlaamse Beweging een kleinburgerlijke-nationalistische beweging is en omdat ze nooit de Vlaamse problematiek als een klassenprobleem heeft geanalyseerd, hoewel zij in feite als beweging steeds een klassenstrijd heeft gevoerd, zij het op het culturele en het ideologische terrein. Maar, de formulering van haar strijd gebeurt altijd in een andere terminologie. Dat is trouwens niet uitzonderlijk. Marx zegt dat de mensheid altijd haar historische strijd uitvecht onder vaandels en slogans die niet die zijn waarover het in feite gaat.

Men ziet dat bv. zeer duidelijk in Noord-Ierland, waar het een strijd is, zogezegd, tussen katholieken en protestanten. In feite heeft het niets met de godsdienst te maken. Het is een klassenstrijd die daar wordt gevoerd.

Hier ziet men hetzelfde. De intellectuelen die de Vlaamse Beweging altijd hebben belichaamd, voeren een reële klassenstrijd. Alleen formuleren zij die op theoretisch vlak, doctrinair, nooit als een klassenstrijd. Zij geven daar een nationale formulering aan.

I.p.v. te zeggen: die cultuurbreuk moet gedicht worden, dus die leidende klasse, die draagster is van die breuk en die breuk elke dag reproduceert, moet verdwijnen als dusdanig, als leidende, politieke, economische, sociale groep, zegt men: het volk moet op cultureel gebied autonoom worden. Men bedoelt hetzelfde.

Men zegt: dat moet homogeen worden, dat culturele proces moet zich kunnen afspelen in de taal van het volk. Dus: de grond van de zaak, de betrachting, het doel is goed maar men formuleert het op een nationalistische manier.

Men zegt: wij moeten cultureel autonoom worden, net of Vlaanderen een kolonie zou zijn van een vreemde mogendheid die belet dat de cultuur hier homogeen, in de taal van het volk zou gebeuren. Dat is de oorsprong niet.

Het is onze eigen bourgeoisie, het zijn onze eigen leidende klassen, gegroeid uit ons eigen volk die bewust gebroken hebben met onze cultuur en die dus beletten dat het culturele proces op een homogene, autonome manier zou verlopen binnen ons eigen volk. Dus viseert die eis van culturele autonomie een goede zaak maar men formuleert het verkeerd.

Een slechte formulering leidt tot verwarring op tactisch en op strategisch gebied, in de strijd. Zoals ook het Vlaams-nationalisme op politiek gebied haar eis van politieke economie steeds op een dubbelzinnige en confuse manier stelt en realiseert. Zij zijn “tegen de Belgische Staat” en zij zijn “voor een Vlaamse Staat” maar zij hebben nog nooit doorgedacht en beseft dat een staat een abstract ding is dat eigenlijk niet bestaat. Er bestaat een klasse die de staat draagt. Er bestaat een staatsapparaat dat beheerst wordt door een sociale groep en waarmee andere sociale groepen geassocieerd zijn en mee deelnemen aan de macht. Dat is de staat. Wanneer zij dus zeggen: “Wij zijn tegen die verfranste Belgische Staat”, bedoelen zij eigenlijk: “Wij zijn tegen die verfranste leidende sociale klasse.” Zij formuleren het zuiver nationaal en zij maken de klassenanalyse niet. Daar is dus ook die dubbelzinnigheid en dat confuse beeld dat die Vlaamse Beweging zichzelf voorhoudt van de doelstellingen, maar instinctmatig gaan zij in de goede richting.

In feite zou men niet moeten zeggen “culturele autonomie” maar “ontvoogding” van de volksklasse, van de werkende klasse van de culturele en ideologische verdrukking die tevens vervreemdend werkt op nationaal gebied ingevolge de specifieke omstandigheden in Vlaanderen, omdat die ideologie van de leidende klasse in een andere taal wordt gedacht en gesteld. Dan zou op dat ogenblik de Vlaamse Beweging en de strijd voor politieke ontvoogding van de arbeidersklasse volledig kunnen samenvallen. Het is een kwestie van het correct te stellen en het correct te formuleren.

Het herstel van die culturele breuk die leidt tot de belemmering van dat normale verloop van het cultureel proces in Vlaanderen — dat een proces is van elke dag — veronderstelt uiteindelijk een werkelijke sociale revolutie. De breuk zal maar geresorbeerd worden de dag dat de Franstalige holdingbourgeoisie, die numeriek niet zeer talrijk meer is maar economisch en politiek nog een even grote macht heeft als in 1830, de heerschappij over het staatsapparaat zal verliezen en ook meteen haar ideologische hegemonie over de intellectuele middenlagen en de volksklassen zal verliezen.

Zoals Gramsci, zou ik het omgekeerd moeten stellen: de dag dat de bourgeoisie eerst haar ideologische overmacht zal verliezen en dat de voorwaarden zullen vervuld zijn opdat zij ook haar politieke heerschappij en haar greep op het staatsapparaat zou kunnen verliezen, dan pas kan die sociale taalgrens, die cultuurbreuk, volledig worden geresorbeerd en zullen de voorwaarden vervuld zijn om in Vlaanderen opnieuw een sterke levende volkscultuur tot ontwikkeling te brengen.

Zolang die sociale revolutie niet is doorgevoerd, is onze culturele miserie nooit volledig ten einde.

Wat betekent nu de culturele autonomie zoals wij ze nu kennen in het kader van de gewestvorming? Wat betekent die culturele autonomie in het kader van de krachtsverhoudingen zoals wij ze hebben geschetst?

Laten wij even nadenken en wij zullen onmiddellijk de oplossing vinden.

De regionalisering, zoals zij op dit ogenblik bestaat, gedacht wordt, en min of meer gerealiseerd is, behelst geen enkele overdracht van politieke macht, laat staan economische macht, van een bepaalde sociale machtsgroep of klasse naar een andere sociale klasse.

De regionalisering is een zuiver legale, dus formeel wettelijke, administratieve operatie die de macht van de heersende klasse, van het bestaande establishment, over het staatsapparaat zoals het bestaat in geen enkel opzicht losser maakt of vermindert.

Let wel op: het feit zelf dat men tot die regionalisering niettemin moet overgaan is wel ergens een toegeving die die heersende klasse en die Brusselse bourgeoisie zich verplicht ziet te doen aan die confuse krachten die in de Vlaamse Beweging streven naar de eliminatie, naar de definitieve heling van die cultuurbreuk. Het is een toegeving, maar de heersende klasse in België heeft vandaag de dag nog steeds voldoende vitaliteit om van die regionalisering, die enerzijds een toegeving is, anderzijds een instrument te maken waardoor zij dat protest en dat streven naar autonomie, t.t.z. naar ontvoogding van de heerschappij van de bourgeoisie, kan ombuigen tot een instrument van het tegendeel. Dat zullen wij even ontleden.

Regionalisering behelst geen enkele wijziging in de bestaande machtsstructuren. Iedereen zal er wel van overtuigd zijn dat noch op het economisch gebied, noch op het ideologisch gebied, noch op het politiek gebied de heersende klasse een gram van haar invloed of macht heeft prijsgegeven door het feit dat er Vlaamse en Waalse raden zijn tot stand gekomen, dat het parlement in twee groepen gaat zetelen en zich voor de gelegenheid Vlaams of Waals noemt. Het blijft in wezen een unitaire structuur en alle belangrijke beslissingen gebeuren niet binnen de Vlaamse of de Waalse ruimte. Het gebeurt in het geheel in de Belgische-Brusselse ruimte. Daar speelt zich de machtsvorming en het machtsevenwicht wordt daar elke dag opnieuw gevormd en in stand gehouden.

In dat opzicht geloof ik dat wij allemaal gemakkelijk zullen akkoord gaan: gewestvorming betekent niets.

Ik heb gesteld dat het niettemin toch een toegeving is. Als dusdanig heeft dat wel een betekenis. Het is een toegeving in de vorm. Het is zuiver legalistisch, zuiver vormelijk een toegeving aan die drang die levend is binnen de Vlaamse Beweging en ook binnen de Waalse beweging.

Die streven beiden om zich te verlossen van dat juk van de holdingbourgeoisie, die essentieel een Brusselse bourgeoisie is, en om zichzelf te kunnen zijn en op elk gebied over hun eigen lot te kunnen beslissen. Het wordt confuus geformuleerd in nationalistische termen maar het streeft ergens naar een fundamentele verandering van de macht. De bourgeoisie voelt zich gedwongen om dan toch een toegeving te doen, zij het zuiver vormelijk. Maar die zuiver vormelijke toegeving blijft niet zonder gevolgen omdat het ergens psychologisch en ideologisch een signaal is voor brede volksmassa’s dat het ook anders kan en dat het ergens een prefiguratie kan zijn van een reële machtsoverdracht, van een reëel sociaal-revolutionair proces waarin werkelijk de macht zou worden gevormd en een andere uitdeling van de kaarten zou gebeuren, respectievelijk in Vlaanderen en Wallonië.

Men mag dus niet zeggen dat het niets betekent, maar men mag ook niet de illusie hebben dat het op dit ogenblik reeds fundamenteel iets verandert.

Ik zeg zelfs het tegendeel. Men heeft er een instrument van gemaakt, en dat is onze fundamentele kritiek, tenminste in het onmiddellijke en op korte termijn om de heerschappij van het establishment, van de Belgische bourgeoisie, te verstevigen. Die heerschappij, ideologisch, politiek, wordt door de vorm van regionalisering en van culturele autonomie zoals wij ze nu kennen verstevigd.

Waarom? Door het cultuurpact. Men heeft de afspraak gemaakt dat binnen dat zogezegd autonome Vlaanderen en dat zogezegd autonome Wallonië de machtsverhoudingen, de authentieke en getrouwe slaafse reproductie moesten zijn van de machtsverhoudingen zoals zij tot stand komen, gevormd worden, en zich elke dag reproduceren binnen de Belgische unitaire staat die door de bourgeoisie gedomineerd blijft.

Men heeft geschreven in de “grondwet”, het pact dat de zogezegde culturele autonomie tot stand brengt, dat Vlaanderen en Wallonië niet anders kunnen zijn dan een slaafse kopie, een “carbon kopie”, van de unitaire Belgische staat. Welnu, dan is dat een versterking t.o.v. wat het vroeger was, want toen was het culturele leven in Vlaanderen een bedreiging voor de culturele en ideologische dominantie van de bourgeoisie.

Men is erin geslaagd dat pact te verwezenlijken via de partijen, die het steunden om kortzichtige belangen, uit vrees en uit een reflex die vanuit een revolutionair standpunt totaal onbegrijpelijk is. Het is wel eigen aan de socialisten en hun bange, defensieve arbeiderspartij. Zij hebben schrik gehad van in een autonoom Vlaanderen zwakker te zijn dan in een unitair België omdat zij ook geen revolutionair perspectief hebben en omdat zij ook, evenmin als de flaminganten, die zij nochtans voor “rechtsen” uitschelden, de analyse maken: de klassenanalyse van de communautaire kwestie. Anders zouden zij gezien hebben dat, integendeel, het enige voordeel dat in de regionalisatie zat precies was dat men daardoor het Belgisch machtsevenwicht kon doorbreken. En dat men binnen de Vlaamse en binnen de Waalse ruimte andere machtsevenwichten noodzakelijkerwijs moest zien tot stand komen, waar de Brusselse bourgeoisie de lakens niet meer kon uitdelen op dezelfde manier. Men bracht dus dat gehele verstarde Belgische logge evenwichtige apparaat uit zijn evenwicht en de revolutionaire vlam kon in de pan slaan.

Maar dat wisten het Hof, het Koningshuis en het Belgisch establishment beter dan onze socialistische, liberale en andere partijmensen. Veel intelligenter hadden zij dat al lang voorzien. Daarom waren zij tegen elke evolutie naar zelfstandigheid tot op het ogenblik dat zij de partijen bereid hebben gevonden om dat pact te tekenen waarin zij zich engageerden om mekaar te bewaken, opdat binnen de Vlaamse en Waalse zogezegd autonome deelregering geen andere evenwichten zouden kunnen tot stand komen dan deze die bestaan binnen België en elke dag opnieuw worden gereproduceerd, waar de beslissingen nog worden genomen en waar de evenwichten worden gearbitreerd.

Zo is men erin geslaagd, via die verzuiling die men als hoeksteen van die regionalisering heeft ingevoerd en die aan geen enkele noodzakelijkheid beantwoordt vanuit het belang van de Vlaamse culturele ontvoogding, van de culturele autonomie het tegendeel te maken van wat zij had moeten zijn.

I.p.v. een instrument van autonomie, t.t.z. van ontvoogding van de volksmassa, een instrument waarmee onze Vlaamse arbeidende klassen zich zouden kunnen ontrukken — stilletjes aan en in zekere mate — van die verpletterende ideologische invloed die in elke maatschappij de heersende klasse uitoefent op de ondergeschikte klassen via haar staatsapparaat, een apparaat te maken dat als tegenwicht kon dienen en toeliet dat die Vlaamse man er stilaan vanonder geraakte, heeft men integendeel met die nieuwe structuur, een nieuw fundament gemetst onder die Belgische staat die begon te wankelen.

De culturele autonomie is op dit ogenblik het tegendeel van wat zij beweert te zijn.

Het is jammer dat de Vlaamse Beweging — en haar partij, de Volksunie [Is einde 2001 uiteengevallen in de partijen SPIRIT en het N-VA] nog niet eens begonnen is met te beseffen wat er misgelopen is en dat zij meespelen in dat stomme spel van bevestiging van staatsmacht die zij als vlaamsnationalisten nog altijd nominaal beweren te bevechten. De enige kracht die dat kan doorbreken is de arbeidersklasse. Het is de arbeidersklasse die een strategie moet uitwerken waarin de instrumenten, die dan toch via die regionalisering bestaan, worden gevonden waarmee men de bestaande Belgische machtsevenwichten zal proberen te doorbreken en die men zal proberen om te buigen in autonome instrumenten voor een reële autonomie van de volksklassen in Vlaanderen en Wallonië.

Als men deze strategie kan uitwerken en dat beeld projecteren voor de bevolking dan zal natuurlijk die regionalisering — omdat zij reeds een voorafspiegeling is naar de vorm van wat komt — positief kunnen omgebogen worden. Maar niet voordien.