Ernst Federn

Gevangene Nr. 2402, Buchenwald

De terreur als systeem

Het concentratiekamp
Achter de schermen van de propaganda:
Buchenwald in zijn ware gedaante


Geschreven: mei 1945
Bron: Uitgeverij Ontwikkeling S. M. Somersstraat 22, Antwerpen [1]
Fotokopies: Valeer Vantyghem
Deze versie: spelling
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive, augustus 2008

Laatste bewerking: 12 augustus 2008


Zie ook:
Het Joodse vraagstuk dadelijk na de Tweede Wereldoorlog
Een gedenksteen voor Abram Leon

Biografische nota’s

Ik ben geboren te Wenen, de 26ste augustus 1914. Mijn vader was zaakgelastigde president van het Psycho-Analytisch Genootschap aldaar, en behoort tot de eerste volgelingen en medewerkers van Professor Sigmund Freud. Ik heb vier studiejaren aan de normaalschool, acht aan het atheneum en acht semesters aan de Juridische Faculteit van de Universiteit te Wenen doorlopen. In 1932 behaalde ik het baccalaureaat en nam anderhalf jaar nadien deel aan het eerste staatsexamen in wetsgeschiedenis. Aan andere staatsexamens heb ik niet deelgenomen. Alle gebieden van de psychische wetenschappen waren evenwel in mijn studies betrokken.

Van 1928 af was ik ambtenaar bij de Oostenrijkse Socialistische Partij, en zulks tot de 14de maart 1936, toen ik voor het eerst in de gevangenis werd opgesloten.

In de politiek en het socialisme werd ik opgeleid door Therese Schlesinger, voormalige Oostenrijkse volksvertegenwoordigster, aan wie ik zeer gehecht was. Mijn studies op economisch gebied verrichtte ik onder leiding en toezicht van mijn oom, Walther Federn, de uitgever van de Oesterreicher Volkswirt. Psychoanalyse ten slotte, studeerde ik bij mijn vader, Dr. PAUL Federn, die ik als privé-secretaris bijstond sinds ik, in 1936, weer vrijgelaten werd, tot de 14de maart 1938, toen ik door de Gestapo werd gearresteerd.

Nadat de politie mij enkele malen had ingerekend voor geringe vergrijpen op politiek gebied, werd ik beschuldigd van hoogverraad tegen de regering Schussnigg. Na onderzoek werd ik tot 8 maanden gevangenis veroordeeld. De 24ste juli 1936 werd mij genade verleend, en sindsdien stond ik onder toezicht van de politie. De 6de november 1936 werd ik opnieuw, opgesloten, nogmaals beschuldigd van hoogverraad; weer veroordeelde de politie mij tot 6 maanden gevangenis. Het proces werd evenwel geschorst door gebrek aan bewijzen; dank zij de relaties van mijn vader werd ik vrijgelaten en weer onder politietoezicht gesteld.

Toen ik een paspoort aanvroeg, werd het mij op grond van willekeurige redenen geweigerd. Ik was in die dagen bezig met mijn boek over het verband tussen de theorie van Freud en die van Marx; tezelfdertijd had ik de studie van de “Heilpädagogik” (d.i. opvoedkunde voor moeilijke kinderen) aangevat, want ik was van plan met een bewaarschool voor achterlijke kinderen van wal te steken, tezamen met mijn verloofde, die fröbelonderwijzeres was.

De 14de maart 1938 werd ik door de Gestapo gearresteerd, de 24ste mei 1938 naar het concentratiekamp te Dachau overgebracht, en de 24ste september 1938 naar het kamp van Buchenwald, waaruit ik de 27ste april 1945 werd bevrijd. Ik ben in het kamp nooit functionaris geweest, en heb alle werk meegemaakt dat in een kamp te doen valt. Drie jaar lang ben ik er nachtwaker geweest, en vervolgens was ik twee jaar metselaar. Van metselen ben ik grondig op de hoogte. Zolang mijn gevangenschap duurde, heb ik het kenteken van Jood gedragen: de 27ste april hebben de Belgische gevangenen mij meegenomen naar Brussel.

Dank zij de prachtige bibliotheek aldaar, kon ik mijn studies voortzetten en ik heb mijn best gedaan, wetenschappelijke voordrachten te houden.

Ik ben vaak gemarteld geworden en heb geleden als alle andere gevangenen in het kamp, maar dank zij mijn sterk gestel en de roerende trouw van mijn verloofde, ben ik deze gevangenschap zonder merkbare schade te boven gekomen.

Ik kan mijn verklaringen aan de hand van getuigenissen en bewijsstukken staven.

Brussel, mei 1945.

Het lied van Buchenwald

Tekst van Löhner-Beda (die door een dronken kapo in het concentratiekamp Auschwitz in 1943 doodgeslagen werd); hij schreef de teksten voor de componist Franz Lehar.

Muziek: Hermann Leopoldi.

Als de ochtend kriekt, eer de zon ontwaakt,
trekken de colonnes voor de dagtaak op,
voorwaarts door de grijzen morgen.
En het woud is zwart en de hemel rood
en wij dragen een knapzak met een stukje brood
en ons hart, ja ons hart zwaar van zorgen.

Refrein. -

O Buchenwald, ik kan je niet vergeten,
je hebt mijn lot zo zwaar gemaakt.
Slechts hier vandaan kan men ten volle weten
hoe wonderzoet de vrijheid smaakt.
O Buchenwald, wij zullen ’t klagen mijden
hoe ’t ons ook verder mag vergaan:
wij willen nog het leven voort belijden,
want eens toch zal het uur der vrijheid slaan.

En de nacht is kort en de dag kruipt voort
maar er klinkt een lied, eenmaal thuis gehoord.
Ik laat mij de moed niet ontroven.
In de pas er op los, kameraad, en hou moed,
want wij dragen de wil om te leven in ’t bloed,
en ons hart, ja ons hart wil geloven!

Refrein. -

En je bloed is heet, en je liefje niet daar,
en de wind zingt zacht: o ik hou zo van haar,
mocht ze nooit iets doen dat me griefde.
En de stenen zijn hard, onze tred echter vast,
met houwelen en spaden zijn we belast
en ons hart, ja ons hart is vol liefde.

Dit lied werd voor het eerst op het appelplein gezongen door het ganse kamp, met muziekbegeleiding, op een avond in januari 1939.


“De democratie is als de lucht die wij inademen: men merkt pas wat men er aan heeft wanneer ze u ontbreekt”
Matteotti


Bewijs van uitsluiting Militienummer: Weimar 14/443/14/7.
Politie. Aanmeldingskantoor.             Commando van de militaire
WEIMAR.                                       omschrijving WEIMAR.

BEWIJS VAN UITSLUITING
De stud. jur. (student in de rechten) Israël Ernst Federn
(beroep, voornaam, familienaam)
geboren 26-8-1914 te Wenen (dag, maand, jaar, plaats)
  Stempel van het militiecommando: Ostmark (=Oostenrijk),
(gemeente, district, enz., regeringsomschrijving, land)
wordt hierbij in vredestijd uit het leger gesloten, ALS JOOD, VOOR ALTIJD.
  Hij wordt voor de hierboven vermelde duur van de militieplicht ontslagen.
  WEIMAR, 28-7-1934.
(plaats van de keuring — dag, maand, jaar)
De Politieoverste                                          De plaatselijke
van het District,                                      Militaire Commandant,
  (handtekening)                                           (handtekening)

(Dienststempel.)
  Opgelet:
  - Dit bewijs dient met inkt of met de schrijfmachine te worden ingevuld.
  - Bij verlies dient zulks aanstonds aan het betrokken militair aanmeldingskantoor medegedeeld.
  - Vervalsing en misbruik van dit bewijs stelt de dader bloot aan gerechtelijke vervolging wegens valsheid in geschriften.
Voorlopige identiteitskaart voor burgerlijk geïnterneerde van Buchenwald GETUIGSCHRIFT

De heer Federn Ernst,
geboren 26-8-14 te Wenen,
laatste adres: Brussel-Elsene,
rue du Conseil 5,
vertoefde van 14-3-38 tot... in
gevangenschap in nationaal-
socialistische concentratiekam-
pen en werd in het CONCEN-
TRATIEKAMP TE BUCHEN-
WALD op vrije voeten gesteld.

Handtekeningen en stempels,
Kampcommandant.
BARTEL,
Kampcomité.

Weimar-Buchenwald, de ...
VOORLOPIGE
IDENTITEITSKAART
voor burgerlijk geïnterneerde
van Buchenwald

Volgnummer 13796.
Interneringsnummer 2402.
Familienaam: Federn.
Voornaam: Ernst.
Geboren: 26-8-14 te Wenen.
Nationaliteit: Belg.
Adres: rue du Conseil 5, Brussel-
Elsene.

Vingerafdruk:
Handtekening:
Voor echt verklaard door de
Belgische Commissie,
Weimar-Buchenwald, 21-4-45.

Een woord vooraf

Degenen uit de Westerse democratieën, die dit werkje zullen lezen, behoor ik eerst en vooral er op voor te bereiden, dat ze hier sommige opvattingen zullen vinden die hen misschien zullen bevreemden. Maar ik strijd reeds sinds mijn twintigste jaar tegen alle geestelijke en materiele onderdrukking. Het begon in de illegale beweging tegen de leugenachtige, belachelijke dictatuur van een Dollfuss en een Schussnigg. Het werd een strijd op leven en dood tegen het SS-regime, en, jammer genoeg, ook tegen de macht van misleide partijleden in het kamp. De publicatie van dit werkje bewijst, dat ik tot dusverre heb gezegevierd. Ik heb in deze strijd overwonnen, zonder mijn politieke of wetenschappelijke overtuiging in het, minst te hebben prijsgegeven. Ik begrijp echter tevens maar al te goed, dat ik dit enkel aan uiterst gunstige omstandigheden te danken heb; zo’n eigendunk heb ik niet, om te menen dat het alleen maar aan mezelf heeft gelegen, zeven jaar Buchenwald overleefd te hebben. Ik zal trouwens geen mens ooit enig verwijt toesturen, indien hij heeft toegegeven om zich het leven te redden.

Deze elf jaren van harde illegale strijd (acht er van bracht ik in gevangenschap door, w.o. een jaar preventieve hechtenis te Wenen, zonder ooit mijn politieke en wetenschappelijke bedrijvigheid te staken) hebben mij een andere kijk op het leven gegeven dan de meeste anderen. Derhalve zullen mijn opvattingen heel wat tegenspraak uitlokken. Als Duitser kwam ik, ondanks mijn Jodenkenteken, dat ik steeds heb gedragen, meer in aanraking met SS-lieden en burgers, dan mijn buitenlandse kameraden uit het kamp. Daardoor kom ik ook tot zulke geheel andere besluiten dan tal van lotgenoten uit het Westen.

Thans echter ben ik volkomen zeker, dat ik het zwaarste wat mij in mijn leven kon te beurt vallen, slechts te boven ben gekomen doordat ik nooit mijn overtuiging en mijn wetenschap heb verloochend. Dit is zowel voor mijzelf het geval, als voor mijn gezellen uit de dagen van illegale strijd binnen en buiten het kamp. En deze opvattingen steunen op het internationale socialisme en op het onvoorwaardelijke geloof aan de uiteindelijke overwinning van de geest en van de wetenschappelijke waarachtigheid alléén. Sigmund Freud zegt het overduidelijk: “Er bestaat slechts één waarheid, wijl slechts één werkelijkheid bestaat.”

Waarom verkeerde voorstellingen over Buchenwald de wereld insturen? Klaagt de waarheid de misdadige terreur van het fascisme niet voldoende aan? Leugens beletten ons echter, die jammerlijke toestand te boven te komen! De drie hiernavolgende voorbeelden zullen aantonen, op welke manier gelogen wordt; het waarom van die leugens zal de lezer er dan zelf wel uit begrijpen.

Eerste voorbeeld: De 30ste juni 1945 meldt Reuter, uit Londen:

Men verneemt dat Hermann Pister, “het beest van Buchenwald”, eindelijk gearresteerd werd; tezamen met 18 medewerkers vond men hem in een gevangenenkamp in Beieren, waar hij zich uitgaf voor een officier van de Wehrmacht. Allen waren zij in het bezit van valse papieren, die zij met geweld door Joodse gevangenen hadden laten opmaken, enkele dagen vóór de bevrijding van het kamp. Pister, die de laatste 18 maanden van de oorlog kampcommandant was, is verantwoordelijk voor al het afschuwelijke dat er tijdens die periode is voorgevallen, o.m. onderhuidse vergiftinspuitingen bij “nutteloze” gevangenen. Hij is de opvolger van de beruchte Koch, wiens vrouw lampenkappen van mensenhuid verzamelde. Zijn 18 kornuiten staan vooraan op de lijst van de misdadigers die opgespoord worden wegens hun bedrijvigheid te Buchenwald. Onder hen bevindt zich een sadistisch geneesheer, Schobert genaamd, die in het kamp de bijnaam van “Dokter Bing” droeg.”

Het is niet waar: 1. Dat de gevangenen commandant Pister ooit “het beest” hebben genoemd. Wél echter werd commandant Pister na zijn aanstelling in januari 1942, voor een “goede commandant” aangezien, daar hij de corruptie in het kamp te keer ging en de straffen sterk verzachtte; meer dan alle vroegere commandanten trad hij gematigd tegen de Joden op.

2. Dat Joodse gevangenen valse papieren voor hem hebben opgesteld. Joodse gevangenen konden zulks niet, en Dokter Pister had dit trouwens ook niet nodig, want hij stond op uitstekende voet met de vooraanstaande gevangenen in het kamp, en slechts door zelf de bevelen van Berlijn te saboteren, maakte hij het de gevangenen van Buchenwald mogelijk, de Amerikanen af te wachten.

Evenmin is het waar:

3. Dat commandant Pister aansprakelijk is voor de vergiftiging van “nutteloze” gevangenen. Zulke vergiftigingen kwamen overal in Duitsland op bevel van de “Reichsärzteführung” (Rijksdirectie voor Geneeskunde) en van de Rijksleiding van de SS ook in openbare hospitalen voor. Bovendien werd dit middel ook toegepast door politieke gevangenen om lotgenoten uit de weg te ruimen die door de gevangenenrechtbank ter dood waren veroordeeld. Dat zelfs de gevangenen onderling niet volgens de principes van een democratische rechtsstaat konden te werk gaan, maar naar eigen goeddunken handelden, zal uit dit werkje blijken.

Tevens is het niet waar:

4. Dat Schobert een sadistisch geneesheer was. Wél heette de eerste kampleider aldus. Deze laatste stond bij alle gevangenen van Buchenwald bekend als een weliswaar primitief, maar goedig man, die niets dan zijn dienst verrichtte. Hij heeft dan ook nooit een bijnaam als “Doktor Bing” gehad. Er was echter in het kamp een geneesheer, Dr. Ding, die ten slotte de leiding van de afdeling vlektyfus had; daar waren de helpers voornamelijk Joden, en die hadden het zeer goed. In deze afdeling werden proefnemingen op dieren verricht. De wetenschappelijke leiding was in handen van een Joodse geleerde, Professor Fleck, uit Krakau. De afschuwelijke proefnemingen met levende mensen, die elders plaats hadden, waren bevolen door de Rijksleiding voor Geneeskunde te Berlijn, en vormen misschien een van de afgrijselijkste voorbeelden van de toepassing van het fascisme.

Vanwaar nu zulke uit de lucht gegrepen mededelingen? Omdat de reporters bij de bevrijding van het kamp goedschiks alles geloofden wat hun verteld werd. In Buchenwald hebben zich bv. beslist onbetrouwbare gevangenen als gids en tolk opgedrongen; schrijver dezes daarentegen, die zijn diensten aan een Amerikaanse officier-verslaggever had aangeboden, heeft desondanks om onbekende redenen geen gehoor gevonden.

Het komt geenszins bij mij op, de een of andere SS-officier in bescherming te willen nemen, afgescheiden dan van enkele hoogst zeldzame uitzonderingen. Ik meen echter, en daarmee zullen wel alle voormalige politieke gevangenen het eens, zijn, dat alle Duitse officieren en vooraanstaande ambtenaren hun deel van de verantwoordelijkheid voor de misdaden van het regime dragen. Maar daarom hoeft men de waarheid nog geen geweld aan te doen.

Tweede voorbeeld: Op blz. 39 van zijn boek “Buchenwald” (verschenen te Brussel in juli 1945) schrijft Jean Fontaine:

In november 1944 werden acht hunner (nl. Duitse politieke gevangenen) gearresteerd, onder verdenking van een illegale organisatie in het kamp, en naar de Gestapo kerker te Weimar gevoerd. Geen hunner heeft iets losgelaten: wij hebben ze niet teruggezien, maar na hen werd niemand meer verontrust en de clandestiene organisaties zetten hun werking voort.”

Aldus luidt het verdichtsel. In werkelijkheid gebeurde het volgende:

Na het bombardement van het kamp van Buchenwald, werd de voormalige volksvertegenwoordiger van de Rijksdag, Thälmann, in het geheim naar het kamp gebracht en er in alle stilte door de SS vermoord. Toch kwamen de gevangenen het te weten, en enkele communistische lotgenoten richtten een rouwhulde voor de vermoorde in. Onder de deelnemers bevond zich een jongen van zestien jaar uit Wenen, die hoe dan ook het vertrouwen van de gevangenen had gewonnen en in het commando “Effektenkammer” werkte; daar bevond zich de centrale van de gevangenenorganisaties, en aldus kwam dat kereltje meer te weten dan raadzaam was. Hij verklapte de plechtigheid aan de SS, die een onderzoek instelde en de zaak aanvankelijk liet rusten. Nu was echter in de zomer van 1942 een opstand losgebroken onder de gevangenen te Auschwitz, hetgeen de leiding te Berlijn verontrustte. Ze zond toen naar Buchenwald, dat als een politiek kamp bekend stond, een officier van de “Sicherheitsdienst”, SS-Hauptsturmführer Kampel, die in alle kampen wegens zijn boosaardigheid berucht was. Hij liet de hoogste ambtenaren van het kamp arresteren, hoewel de commandant hen, van zijn kant, graag gespaard had, daar zich onder hen de voorname leiders van de grootste commando’s bevonden. Kampel, als officier van de Sicherheitsdienst, maakte de zaak aanhangig bij de Gestapo te Weimar, die op haar beurt aan de gevangenen te verstaan gaf, dat ze het proces tot na het einde van de oorlog zou trachten uit te stellen.

Desondanks was het leven van de gearresteerden niet veilig; het ganse politieke leven in het kamp werd voor lange tijd gestaakt, uit vrees voor verdere maatregelen, die nochtans uitbleven.

Zoals men ziet, houdt de waarheid jegens niemand een aanklacht in. Maar ze is evenmin romantisch en beantwoordt niet aan hetgeen men zich van een revolutionaire bedrijvigheid pleegt voor te stellen. De verdraaide lezing van het geval doet echter volkomen verkeerde opvattingen ontstaan. Ook hier werd de berichtgever van onbetrouwbare zijde ingelicht.

Derde voorbeeld: Op blz. 20 van hetzelfde boek vinden wij:

In 1944 en 1945 waren zulke uitbarstingen van individuele, cynische wreedheid zeldzamer, wijl de gevangenen, wegens de uitgestrektheid van het kamp, minder rechtstreeks en minder vaak met de SS in aanraking kwamen.”

Hoe kan iemand met een politieke opleiding toch zulke ergerlijke dwaasheden schrijven? Dat de buitenlanders niet gemakkelijk in aanraking kwamen met de bewakers, is te begrijpen; met de gevangenen die Duits spraken, was het echter heel anders gesteld. Want reeds bestond de SS grotendeels uit soldaten van de Reichswehr die zelf met de gevangenen gesprekken trachtten aan te knopen, zich in de scherpste bewoordingen tegen de nazimisdadigers uitlieten en ons beloofden, ons op het beslissende ogenblik gewapenderhand te steunen. Een schildwacht die mij bewaakte, terwijl ik metselwerk verrichtte, zei mij eens:

“Weet u, wie schuld heeft aan alle beroerdheid?”,

Ik antwoordde niet, want als Jood moest ik voorzichtig zijn. Daarop zei hij:

“Ik zal het u zeggen: niets dan die bandieten van de SS.”

En zo dachten er honderden over; die na de aanslag van juli 1944 verplicht werden, de SS-uniform aan te trekken. Zo ik hierbij getuigen nodig had, dan behoorde ik maar te wijzen op de verklaring van generaal Eisenhower, dat degenen die pas in 1944 bij de SS kwamen, niet als oorlogsmisdadigers mogen aangezien worden. Onder hen waren tal van socialisten, communisten, behoorlijke, brave lieden, met een democratische overtuiging, die verplicht werden tot de SS toe te treden.

Deze drie voorbeelden zijn overduidelijk. Wie mijn boek ten einde leest, zal ook begrijpen waarom sommigen de waarheid over Buchenwald geweld aandoen.

Ik ben in de traditie van de oude marxistische arbeidersbeweging opgevoed; als jongen heb ik gezongen en geleerd: “De vijand die wij het ergste haten, is het onverstand der massa.” Dit onverstand kan echter niet bestreden worden zonder oprechtheid. Laten daarom degenen die geloven, dat de veiligheid van de democratie thans verzekerd is, en dat men zich niet meer hoeft in te spannen om een tweede catastrofe te vermijden, zoals wij er reeds een achter de rug hebben — laten diegenen dan maar mijn vijanden blijven. Wie mij echter zullen volgen en begrijpen, zijn degenen die evenals ik geloven aan de noodzaak van de internationale socialistische gedachte, die groot en machtig is geworden onder de leuze van Marx en Engels:

Proletariers aller landen, vereenigt u

Brussel, juli 1945
Ernst Federn

Eerste deel

De propaganda die na de bezetting van Duitsland begon, heeft in de ganse wereld geweldig veel indruk gemaakt. Maar al werd daarbij geen onwaarheid verkondigd over de toestanden in het Derde Rijk, toch is het bij een onvolkomen weerspiegeling van de feiten gebleven.

Met hoeveel gemak men propaganda voert, blijkt uit de berichten over de lijkovens te Buchenwald, en de foto’s daarvan. Ze waren, ongetwijfeld, een symbool van de vrees waaronder de gevangenen gebukt gingen, Méér nog: ze waren een symbool van het fascistisch regime in het algemeen. Zelfs voor de meest geharde gevangenen was de aldoor rook en vonken spuwende schoorsteen een vermaning voor het lot dat een ieder bedreigde. Zakelijk gesproken had die lijkoven echter niets verschrikkelijks. In een stad met 40.000 zielen en een sterftecijfer ver boven het gemiddelde, was zo’n inrichting nodig. Een grootte hoop beenderen en lijken te vertonen, is goedkope propaganda, en dat zeker in oorlogstijd. Dat men met de doden niet veel beslag heeft gemaakt, hangt stellig samen met de verruwing destijds; had men echter de levenden ten minste menselijk behandeld, dan kon men over dit gemis aan eerbied jegens de doden nog heenstappen.

De lezer stelt desondanks misschien wel belang in de geschiedenis van de lijkoven te Buchenwald.

Oorspronkelijk werden de lijken met een auto uit het kamp naar Weimar vervoerd en aldaar verbrand. Maar in dagen van grootte sterfte kon dit lijkenvervoer niet voldoende geheim gehouden worden, en men begon in de stad over de verschrikkingen van het kamp te fluisteren, zonder er natuurlijk het fijne van af te weten. Te Weimar heette de Ettersberg, waarop, naar men weet, het kamp lag, de “Dodenberg”. Ten einde niet langer opzien te baren, werd in het kamp zelf een crematorium gebouwd. Als ik mij goed herinner, werd daarmee reeds einde 1939 begonnen.

Het crematorium werd door gevangenen bediend. In hetzelfde gebouw bevonden zich ook de galgen. Er konden 12 mensen tegelijk terechtgesteld worden. Er werden echter meer burgers en SS-lieden gehalsrecht, dan gevangenen. Deze laatsten werden eigenlijk slechts in zeer zeldzame gevallen door verhanging vermoord.

De verbranding van een lijk duurde zowat dertig minuten. De as werd desgewenst naar de verwanten opgestuurd, die door de plaatselijke politie droogweg, vaak telefonisch, van het overlijden op de hoogte waren gebracht.

Begin 1945, toen Buchenwald tijdelijk tot 80.000 (tachtigduizend!) gevangenen telde, waarvan sommigen stervend of ten dode opgeschreven toekwamen, kon het crematorium de nodige verassingen niet meer verwerken. Bovendien waren er geen cokes voor het vuur. Daarom werden de lijken in grootte groeven geworpen. Alleen de Duitse Ariërs, waaronder slechts zelden sterfgevallen voorkwamen, genoten het voorrecht, verast te worden.

Door de hierboven genoemde verkeerde propaganda nu, is de reactie op de bekendmaking van al dat afschuwelijke niet van de gezonde soort. Sommigen beginnen vol overhaasting wraak te schreeuwen en willen het ganse Duitse volk uitroeien; anderen, meer sceptisch aangelegd, menen dat er wel wat overdrijving achter schuilt, en vermits er zo velen van zijn teruggekeerd, denken ze, dat het niet zó erg kan geweest zijn. Ten einde zulk een ongezonde houding onder het publiek te vermijden, mag ook omwille van een goed doel niet van de waarheid afgeweken worden. Want telkens ondervindt men dat om het even welke leugen zich wreekt, en dat alleen wetenschappelijke nauwkeurigheid en waarachtigheid zegevieren. Ook in dit opzicht dienen de dingen te worden voorgesteld zoals ze geweest zijn, ook al vervallen daardoor tal van voor de hand liggende verklaringen, en al worden sommige politieke meningen er door geschokt.

In dit werkje worden de ware kenmerken van de naziterreur, zoals deze in de concentratiekampen tot uiting kwam, uiteengezet; ik zal ze meteen ook trachten te verklaren.

Er waren drie soorten van concentratiekampen: tot categorie 1 behoorden deze waar werken het hoofddoel was, en waar de gevangenen het stoffelijk goed hadden. Geestelijke behoeften kwamen evenwel niet in aanmerking. Nooit — op zeldzame uitzonderingen na — kon een gevangene met zijn verwanten spreken; hij mocht zelfs geen foto’s van hen in zijn bezit hebben, en kon zich deze slechts in het geheim aanschaffen. Er bestond geen enkele instantie die iemands zielsnood kon of wilde, lenigen. Daardoor alleen reeds was de opsluiting in om het even welk concentratiekamp buitengewoon pijnlijk. Afgescheiden hiervan echter, hadden de gevangenen van categorie 1 het goed. Er ontbrak hun eigenlijk niets dan de vrijheid en hun gezinskring. Voor geestelijk weinig hoogstaande mensen nu, betekent de vrijheid, ongehinderd te kunnen rondlopen en zijn tijd naar believen te gebruiken. Dit was in tal van kampen van categorie 1 grotendeels het geval. In dat van Buchenwald was het gebied, waarbinnen men vrij kon rondlopen zo groot als een kleine stad. De laatste jaren had een Joodse gevangene slechts zelden beledigingen vanwege de SS te vrezen. Met enige ondervinding van het kampleven en wat handigheid, kon hij opperbest voor zijn kleren zorgen, en hij kon bovendien naar een bordeel, naar de bioscoop en naar concerten gaan. In de meeste grootte kampen van categorie 1 beschikten de gevangenen over een radio, kranten en een uitstekende bibliotheek. Honderden waren zelfs ontslagen van de plicht, deel te nemen aan de telling op het appelplein — een doorgaans zeer langdurige geschiedenis die bij alle weersgesteldheid plaats had. Daarenboven was niemand in heel Duitsland bij luchtalarm zo veilig als een gevangene in de bekende kampen. Het voedsel was in de kampen van categorie 1 tot december 1944 goed en overvloedig, zodat tal van gevangenen het in dit opzicht beter hadden dan de gemiddelde Duitse burger. Tot zoverre wat categorie 1 betreft. Met categorie 2 was het reeds heel iets anders.

Slechts zeer weinigen van deze gevangenen hadden het er zo goed als deze van categorie 1: nl. ambtenaren van het kamp; kapo’s bijvoorbeeld (met de leiding over een arbeidscommando), of “Blockälteste” (met de leiding over een barak), en gevangenen met andere dergelijke toezichtposten, en ook kantoorbedienden. De andere gevangenen kregen net genoeg om in leven te blijven zolang ze gezond waren en geschikt om te werken. Het eten volstond juist om niet te sterven, en toch voortdurend door honger te worden geplaagd. Het was een oneindig bitter leven van niets dan werken, eten en slapen. Slechts weinigen vonden de geestkracht, hun vrijen tijd met lezen of andere verstandelijke bezigheden door te brengen. Het leven bood oneindig weinig afwisseling. Wie dit niet heeft meegemaakt, kan zich niet voorstellen wat het betekent, aldus verscheidene jaren in gevangenschap door te brengen. Om het vreselijk lot van een normaal mens als dwangarbeider in een kamp van categorie 2 te begrijpen, ware een diepgaande zielsontleding nodig, die buiten dit bestek valt. Steeds verkeerde men in levensgevaar, want het was slechts een kleine stap van categorie 2 naar categorie 3. In categorie 1 konden enkel gevangenen met intellectuele vorming, en zelfs deze niet eens allen, werkelijk begrijpen in welk gevaar hun leven voortdurend verkeerde — een gevaar, waaraan trouwens elkeen in Duitsland blootstond.

Categorie 3 was een ware hel. “Wie hier binnentreedt, laat alle hoop varen.” Hoe gruwelijk het er was, gaat alle beschrijving te boven. Daar was men een vogelvrije, daar leefde men enkel om gekweld en ter dood gebracht te worden. Dit bereikte de uiterste grens van menselijke barbaarsheid. Alle sadistische lusten, die vaak enkel aan beroepsartsen bekend zijn, konden hier ongestraft op weerloze gevangenen worden botgevierd. Zulke misdaden bleven niet alleen ongestraft, ze werden zelfs door de hoogste SS-instanties aangemoedigd. “Uw trouw is uw eer”, luidde een van de beginselen van de SS. Dit betekent, dat alle misdaden in moreel opzicht door de trouw aan de Führer gerechtvaardigd waren. De wreedheden in vervlogen eeuwen werden ten minste nog door de godsdienstige moraal beperkt, en de beul en zijn handlangers stonden toen aan de verachting van de openbare mening bloot. In Duitsland echter steunden de hoogste morele beginselen niet op een godsdienst of een menselijk ideaal, maar op de “trouw aan Führer en volk”. Dienvolgens droegen beulen en folterknechten een uniform dat hen in de ogen van het volk tot “hogere mensen” moest verheffen. Geloof echter niet, dat het ganse Duitse volk op deze zwendel inging. Reeds in 1938 lieten de arbeiders hun sympathie voor de gevangenen en hun haat jegens de SS blijken. Tal van burgers of middenstanders waren de gevangenen goed gezind, zover de vreselijke angst voor de Gestapo zulks veroorloofde. In de kampen van categorie 3 had de SS evenwel vrij spel, zonder op de vingers gekeken te worden, zonder morele of wettelijke verantwoordelijkheid, met geen ander doel dan te moorden en te martelen.

Wil men zich een juist begrip van die toestanden vormen, dan dient er op gelet dat de kampen verschillende periodes hebben gekend, en dat elk kamp een eigen geschiedenis en zijn goede en slechte dagen heeft gehad. Zo was Buchenwald sinds zijn oprichting in 1937, tot 1939 een van de slechtste, en van 1942 tot zijn volkomen ontwrichting in 1944-1945 een van de beste kampen. De geschiedenis van elk der Duitse concentratiekampen ligt tussen beide uitersten, van categorie 1 tot categorie 3, en vertoont talloze overgangsstadiums. Wie dus wat geluk had en handig genoeg was om er van partij te trekken, kon het best jarenlang in gevangenschap uithouden. En daarin zijn ook velen geslaagd. Het was een kwestie van geluk, als in de oorlog. Lijntrekkersbaantjes zijn overal te vinden, en handige luitjes die ze zich ten nutte weten te maken, eveneens. In het systeem van de naziterreur hadden deze bevoorrechten echter een bijzondere functie. Ook op hen woog voortdurend de dreiging van een ontijdige dood, want rechtszekerheid bood het fascisme niet. “Het recht is datgene, wat nuttig is voor het Duitse volk”, luidde het beginsel van het privaatrecht; voor het publiekrecht had Goering vooropgesteld, dat de Gestapo, de SS dus, aan generlei rechtsvoorschriften gebonden was. Dit was dan het vertrekpunt van de onbeschrijfelijke terreur die in Duitsland heeft gewoed, en waarin elke gevangene een bepaalde rol te spelen kreeg.

De gevangenen die in het kamp de beste baantjes bezetten, leefden voortdurend in angst, deze kwijt te spelen. En buiten de concentratiekampen vreesden alle Duitsers, tot zelfs de SS toe, in een concentratiekamp te belanden. Herhaaldelijk werden ook SS-Führer en Unterführer in het kamp opgesloten, en, zoals men weet, waren zelfs de hoogstgeplaatste Duitsers niet zeker van hun leven. Allen waren zij bang voor elkaar, kinderen klaagden hun ouders aan, vrienden verrieden hun makkers uit angst, aangeklaagd te worden zo zij het niet zelf deden. Het minste onbedachtzaam woord kon de marteldood voor gevolg hebben. Men mag zelfs beweren dat de Duitsers onder Hitlers bewind niet eens aan oppositie durfden denken, zozeer gingen de volwassenen onder vrees gebukt. Men vergist zich, zo men meent dat de kracht van een terreursysteem er op berust, op alle onderdanen dezelfde druk uit te oefenen. Daardoor zou immers spoedig reactie ontstaan, die de regering niet zou kunnen intomen! Vandaar ook de zeer verspreide, overigens verkeerde mening, dat met wapengeweld geen rust kan gehandhaafd blijven — mogelijk is het, zo niet voor immer, dan toch voor zeer lang, en het gaat zelfs uitstekend indien men er de slag van weg heeft. Nu, Himmler en zijn kornuiten hadden er de slag van weg, — van niets zo goed als juist dáárvan. Met echt duivelse geraffineerdheid bevoordeligden zij sommigen van hun slachtoffers, en doemden de anderen tot het afschuwelijkste lot dat men zich denken kan. Ook in het verleden hebben sommige geweldenaars zich bediend van dit systeem, dat in het kamp duidelijk waar te nemen was. Nooit echter werd het met zulke wreedheid en zo diepgaand toegepast, als door de rijksleider van de SS. Dit had voor gevolg dat de bevoorrechten in het kamp voortdurend in vrees leefden, in de hel van categorie 3 gestoten te worden, en de ongelukkigsten op de laagste trap koesterden bestendig de hoop, naar een hogere categorie op te klimmen en aldus aan de dood te ontsnappen. Zo stonden dus alle gevangenen aldoor onder druk.

Slechts georganiseerde politieke groeperingen hadden zich tegen zulk systeem te weer kunnen stellen, Het was echter uiterst lastig zulke organisaties in een kamp op te richten.

Waar het toch slaagde, bv. te Buchenwald, was dit slechts mogelijk door aan de SS toegevingen te doen, hetgeen natuurlijk zeer vaak met zware ideële offers en ook met het verlies van talrijke mensenlevens gepaard ging. Zulke organisaties konden slechts tot stand komen wanneer de gevangenen functies in het kamp aanvaardden en zich aldus tegen wil en dank aan de SS ten dienste stelden.

Nu ware het volkomen verkeerd, te menen dat de Gestapo de kampen heeft ingericht ten einde er de politieke tegenstanders op te sluiten. Slechts weinige politieke strijders waren zo “gelukkig”, in een kamp van categorie 1 of 2 terecht te komen. Want de meest actieve antifascisten werden van kant gemaakt of geestelijk gebroken. De Gestapo noemde dit “de tegenstander vermorzelen”. Dit heeft ze inderdaad in werkelijkheid toegepast, naar lichaam en ziel, met alle hulpmiddelen van de moderne psychologie. Het mechanisme van deze terreur zal ik in een apart werk behandelen.

De meeste gevangenen in de kampen waren dus geen lieden met politieke of intellectuele vorming, maar eenvoudige, gewone burgers; er zaten daarenboven ook asociale en criminele elementen, wier aantal wisselde van het ene kamp tot het andere. Een kleinigheid was voldoende om in het Derde Rijk tot levenslange opsluiting veroordeeld te worden, — vaak slechts door een agent van de Gestapo of een lid van de nazi partij onaangenaam op te vallen. Dat behoorde ook tot de terreur die op heel het volk werd uitgeoefend. Ook in de kampen van categorie 2 ging het aldus toe. De terreur woog op een ieder, wijl alles verboden was en elke overtreding verschrikkelijk werd bestraft. Eerst toen de talrijke buitenlanders de kampen overstroomden, kwam hierin enige verbetering. Het was een gevangene echter onmogelijk, alle geboden en verboden op te volgen, zodat hij in leven kon blijven. Zo was dan het voornaamste parool, zich niet te laten betrappen, niet op te vallen. De kampleiding vatte dit ook aldus op: “Laat u vooral niet betrappen, zorgt vooral dat niemand opvalt”, hield de leiding hun telkens weer voor. Een uitgesproken gevangenismoraal dus. Laat ik als een kras voorbeeld aanhalen, dat het te Buchenwald herhaaldelijk verboden werd, gedurende de werkdag van twaalf uren, zijn behoeften te doen — een marteling en een terreurmiddel, dat nog nergens in de propaganda werd vermeld, en dat toch duidelijk toont, welk een hel het leven in de kampen van categorie 2 reeds was.

Onder de gevangenen waren dus alle bevolkingslagen vertegenwoordigd. Ze waren in verschillende categorieën verdeeld. Een rode driehoek, de zgn. “Winkel”, onderscheidde degenen die om politieke redenen waren opgesloten; deze waren daarom nog geen politiekers — het was voldoende, een “criticaster”, een kankeraar te zijn, er een andere dan de voorgeschreven mening op na te houden, of enkel daarvan verdacht te worden, om als politieke gevangene te worden beschouwd. De zgn. “werkonwilligen” droegen een zwarte “Winkel”, Zo noemde men al degenen die op de een of andere manier bij hun werk of wegens hun beroep “opgevallen” waren; tevens bedelaars en vagebonden, maar ook lieden die bv. geen onderhoudsgeld wilden betalen of die over het algemeen, ten minste naar het oordeel der Gestapo, een liederlijk leven leidden zonder zich ter beschikking der SS te willen stellen. (In Duitsland was het in elk geval nog het veiligst, politiespion of lid van de SS te zijn om op vrije voeten te blijven, al bood ook de SS-uniform geen volkomen zekerheid.) Een groene “Winkel” was het kenmerk der gevangenen die op grond van vroegere criminele veroordelingen ter beveiliging van de Staat werden opgesloten. Bij degenen die de rechtbank tot veiligheidsarrest had veroordeeld (zgn. Sicherheitsverwahrung) stond in de groene driehoek een S. Voor het merendeel werden deze in de kampen om het leven gebracht. Degenen die van homoseksualiteit verdacht waren, kregen een roze “Winkel”. Joden die gemeenschap hadden gehad met Arische vrouwen, of daarvan verdacht werden, zgn. rassenschenders, droegen ook weer een bijzonder kenteken; de bijbelvorsers hadden een violette, de emigranten een blauwe “Winkel”; daarenboven hadden de Joden dan nog een gele ster.

Nu werd de ene of de andere van die categorieën op voorschrift van de kampcommandant bevoorrecht, maar ook elke SS-man had zijn eigen bijzondere voorkeur — de een voor bijbelvorsers, de ander voor politieke gevangenen, en zo verder. Zo werkte de kamparts, Dr. Ding, we zegden het reeds, liefst met Joodse gevangenen. In de kampen van categorie 1 bekleedden bijna steeds politieke gevangenen de leidende posten; in deze van categorie 2 waren het meestal criminele of asociale elementen, maar deze waren aan bijzondere voorschriften onderworpen, en het sterftecijfer werd te Berlijn bepaald. Herhaaldelijk bleek Berlijn geïnformeerd te hebben waarom er zo weinig doden waren, of had er omgekeerd wat op aan te merken, dat het sterftecijfer te hoog was. De leiding der uitroeiingskampen was zonder uitzondering in handen van gevaarlijke misdadigers. Vaak beoogde het bevel tot uitroeiing slechts één enkele categorie van gevangenen. Dan gebeurde het, dat in één zelfde kamp duizenden mensen om hals werden gebracht, terwijl anderen tezelfdertijd een draaglijk leven konden leiden. In zulke omstandigheden konden de verantwoordelijke gevangenen die als ambtenaren optraden, ten dode opgeschrevenen vaak het leven redden. Dit is ook herhaaldelijk gebeurd, hetgeen m.i. zekere toegevingen van politieke gevangenen aan de SS rechtvaardigt. Duizenden jonge lieden konden aldus in de loop der jaren van de dood gered worden.

Een kamp kon soms op slag van karakter veranderen, doch steeds alleen maar op bevel van Berlijn. Zulke wijzigingen hingen meestal samen met de komst van een andere kampcommandant. Zo werd Buchenwald in 1942, na de komst van commandant Pister, een werkkamp van categorie 1, — er dienden nl. V1 vervaardigd te worden. Toch kon je af en toe tegenslag hebben, en wreedheden kwamen ook in de beste periodes voor. Iedere openlijke klacht betekende immers de dood, en om te bekomen, dat vermoedelijk niet van hogerhand bevolen mishandelingen werden gestaakt, moest men soms zeer diplomatisch te werk gaan.

Zo komen we dan bij een andere karaktertrek van de kampterreur. De SS en de concentratiekampen verkregen in de loop der jaren een zelfstandigheid, die de Rijksleiding wel is waar verlangde en aanmoedigde, maar die weldra aan de leidende kringen te Berlijn ontglipte. Daardoor ontstond ook de ongehoorde corruptie en de onbeschrijfelijke ontaarding in de rangen der SS. Tevens konden de vooraanstaande gevangenen de terreur aanzienlijk milderen, ofschoon juist deze zelfstandigheid ook tal van gruweldaden en verschrikkingen in de hand werkte. Zo werden in de zomer van 1942 te Buchenwald twaalf Joodse metselaars op persoonlijk initiatief van “Rapportführer” Hofschulte en kampleider Gust vermoord; pas toen de zekerheid bestond, dat hier geen orders van Berlijn achter scholen, maar dat het aan persoonlijk ingrijpen te wijten was, kon aan die moorden een einde worden gesteld. Toen de oorlog ten einde liep, ontstonden ook ontzettende gruwelen doordat de kampcommandant eenvoudig niet meer in staat was, de toestromende mensenmassa’s van voedsel en onderdak te voorzien en daar men van staatswege machteloos stond, konden ook de gevangenen geen hulp meer bieden. Moord en terreur woedden zelfs daar, waar ze om militaire of politieke redenen ongewenst werden geacht — ook te Buchenwald bv., dat tot taak had, zeer belangrijke oorlogsindustrieën op dreef te houden. Nochtans konden de gevangenen-kampambtenaren hier veel verbetering brengen — dat hebben ze trouwens ook ten dele gedaan. De SS-kampleiding was heel tevreden wanneer de gevangenen zelf voor rust en enigermate draaglijke gezondheidsinrichtingen zorgden. Op het einde echter, sinds de ontruiming der Duitse gebieden die door de Geallieerden werden bezet, beletten de bevelen van Berlijn alle initiatief om mensenlevens te redden. Het werd een chaos die alle verbeelding tart. Daardoor zijn dan die afschuwelijke toestanden ontstaan, die de Amerikanen en de Engelsen er aantroffen, maar die niet de ware weergave zij van het kampleven en zijn verschrikkingen, van 1933 tot 1944.

Wil men zich een duidelijk begrip vormen van het verschijnsel der Duitse concentratiekampen, dan dient men de gangbare opvatting over de SS-organisatie aan de werkelijkheid te toetsen. Ook de SS-formaties hebben in de loop der jaren verscheidene ontwikkelingsfasen doorgemaakt. Ze bestonden aanvankelijk uit terroristische keurelementen, fanatieke aanhangers van de “Führer”. Toen zelfs bestonden reeds twee stromingen; in 1938 splitsten de “Blockführer” van Dachau zich in twee strekkingen, de ene voor goede behandeling der gevangenen, de andere voor de martelmethode. Daardoor werden aan de gevangenen aanzienlijke kansen geboden; het hield echter ook gevaren in. Ook onder de SS waren zgn. betere elementen, maar zij stonden onder een scherpe terreur vanwege hun kameraden. Een “Blockführer” uit het kamp van Dachau, die als heel “behoorlijk” bekend stond, begon zekere dag zonder enige reden met slagen en geschreeuw te keer te gaan tegen de gevangenen die onder hem stonden, en die hij tevoren steeds menselijk had behandeld. De reden van dit voor ons onverklaarbare gedrag vernamen we naderhand: De SS-kampleiding was te weten gekomen, dat de gevangenen zich met waardering uitlieten over deze “Blockführer”... en bang als hij was, zijn superieuren op te vallen, moest hij nu wel de beest gaan spelen. De terreur immers strekte zich tot de opperste SS-leiding uit, en al werd een “behoorlijke” SS-man soms maandenlang met rust gelaten, toch kon de terreur hem elk ogenblik achterhalen. Slechts wie beest was, of eerzuchtig genoeg om zich over de lijken der gevangenen een parasietenleven te verschaffen, was echt veilig bij de SS.

Tijdens de oorlog werd de samenstelling der SS allengs gewijzigd. De jonge fanatici werden vervangen door ouderen; op de duur werden de SS-rangen letterlijk volgestopt met lieden die geen SS noch nationaalsocialisten waren, maar die door alle mogelijke bedreigingen en vaak met valse, bedrieglijke beloften (als deze van een baantje in Duitsland zelf!), in SS-uniform werden gestoken. Ze waren meestal Duitsers uit het buitenland.

Zo vertelde “Bauführer” Peters, een der weinige, werkelijk behoorlijke mensen in SS-uniform, ons, hoe hij SS-man was geworden. Zijn verhaal klinkt werkelijk geloofwaardig. Hij was een doodgewone Duitse soldaat uit Opper-Silezië, niet eens bij de partij aangesloten, en sympathiseerde zelfs veeleer met de Polen dan met de Duitsers. Hij was metselaar van beroep, had vier kinderen, en had reeds verscheidene onderscheidingen gekregen. Eens werd hij zwaar gewond in een SS-hospitaal opgenomen. Toen hij uit de narcose ontwaakte — een van beide benen was geamputeerd geworden — kreeg hij een SS-man in het oog die van hem eiste, dat hij tot de SS zou toetreden. Nog half verdoofd als hij was, meende hij, dat een weigering in zulke omstandigheden niet in zijn voordeel zou uitvallen. “En zo ben ik SS-man geworden.” Dit is slechts één voorbeeld onder vele. Daaruit volgde dan ook die onbeschrijfelijke ontaarding der SS, waardoor het mogelijk werd, dat bv. “Rapportführer” Werle onderweg naar het werk een gevangene ter zijde nam en hem verzocht, een oogje te houden op de schildwacht. Slechts dank zij deze ontaardingsverschijnselen konden de gevangenen van Buchenwald weerstand bieden aan de SS tot ze door de Amerikaanse troepen bevrijd werden. Om de waarheid te zeggen, waren de SS-lieden niet in alle kampen zo, en waar beestmensen aan de leiding stonden, als te Bergen-Belsen of elders, was het niet zo gunstig gesteld als te Buchenwald, waar commandant Pister enkel van hogerhand voorgeschreven gruwelen liet verrichten. Stellig komt het tal van propagandisten en politiekers niet in hun kraam te pas, dat duizenden gevangenen enkel en alleen aan het optreden van sommige SS-lieden hun leven te danken hebben, en dat duizenden gestorven zijn omdat sommige gevangenen, jammer genoeg ook vaak politieke, in hun menselijke plichten te kort schoten. Toch is dit de zuivere waarheid.

Samenvattend kunnen we zeggen, dat de kampen gegrondvest waren op het beginsel “verdelen om te heersen”, maar dat de SS zelf, anderzijds, in haar rangen een zeer grote verscheidenheid vertoonde. Bovendien liet de onderverdeling der gevangenen in drie categorieën: bevoorrechten, werkslaven en ten dode opgeschrevenen, de afschuwelijkste wreedheden toe, maar hield tevens de mogelijkheid in, de terreur in vele opzichten haar offers te ontfutselen.

De naziterreur in haar geheel kan slechts begrepen worden door elk van haar onderdelen te bestuderen en ze dus dynamisch, dialectisch en niet vereenvoudigend, statisch trachten te onderzoeken, d.i. door de verschijnselen in het Derde Rijk langs wetenschappelijke weg te benaderen. Als voornaamste kenmerk van dit terreurregime valt daarbij, zijn geheimhouding op. Gestapo betekent: geheime staatspolitie. “Geheim” behoorde men dik onderlijnd en in hoofdletters te schrijven. Net als de veemgerechten in de middeleeuwen, of als de Ku Klux Klan in Amerika, trad ook de SS in het verborgene op. Daarin verschilde het nazi fascisme van de andere dictaturen. De fascisten hadden ontdekt, dat een geheime terreur veel krachtiger werkt dan een openlijke. Wel is deze laatste afschrikwekkend, ze boezemt angst en vrees in, maar ze is tevens een uitdaging, ze dwingt haar slachtoffers tot reageren, tot verweer. Geheime terreur echter is afschuwelijk als een slepende ziekte, als een onzichtbaar bacil. Een verlammende angst woog op het ganse Duitse volk, want het wist niet eens juist, wat in de kampen eigenlijk voorviel. Juist dit is o.m. de sleutel tot het lastige probleem, dat Duitsland heet. Het Duitse volk wist enkel — wat later in heel Europa bekend werd — dat telkens mensen verdwijnen en het een of ander verschrikkelijk lot tegemoet gaan; wat dit echter was, wist niemand met stelligheid. Ook niet-militairen moeten vaak getuige zijn geweest van gruweldaden en mishandelingen, waarvan de gevangenen het slachtoffer waren. Maar eerst en vooral zorgde de SS er angstvallig voor, dat hiervan niets uitlekte, en verder verklaarden de kranten telkens en telkens weer, dat niets dan het uitschot der samenleving in de kampen terechtkwam — lieden, die niet eens meer de kost waard waren. Diezelfde slogan deed ook opgeld wanneer de kampen geïnspecteerd werden, en wie bij de SS toetrad, werd eveneens in die zin voorgelicht. Het duurde telkens geruimen tijd eer we de bewakingstroepen overtuigd hadden, dat ze bij ons niet alleen met criminele elementen te doen hadden; waren ze echter eenmaal op de hoogte, dan namen ze meestal een andere houding jegens de gevangenen aan. Het is bekend, dat wie in een democratisch land geboren en getogen is, de macht van de leugen en het gewicht van morele druk — de wapens van een totalitair regime, — onderschat. Toen hij nog nuntius te Berlijn was, heeft de huidige paus eens gezegd: “Het nationaalsocialisme is de vlees geworden leugen.” Dit is volkomen juist — alleen nog niet sterk genoeg uitgedrukt. Want de leugen vierde overal hoogtij in de radio, in de kranten, in het dagelijks leven — overal leugens, leugens en nog leugens. Wel zegt het spreekwoord: al loopt de leugen nog zo snel, de waarheid achterhaalt ze wel. De politiek wist de leugen echter flink wat vaart bij te zetten! Een gewoon mens kan er eenvoudig niet bij, dat het mogelijk kan zijn, zó te liegen. Heeft hij echter de zwendel eindelijk door, dan is het te laat. Dit is in alle totalitaire stelsels het geval. En zoals alle bedriegers al sinds duizenden jaren hun slachtoffers steeds met dezelfde middelen lijmen, heeft politieke propaganda ook telkens opnieuw succes. Een van de redenen van het onbegrip betreffend de toestanden in Duitsland is, dat men de morele en geestelijke terreur onderschat. In de bezette gebieden immers was die morele terreur om begrijpelijke redenen veel zwakker, hetgeen het verzet van het volk ook vergemakkelijkte.

Hoe laks en slordig het er ook bij de SS toeging, toch was er een principe waaraan nooit werd getornd. Spreken over gruwelen, moorden of andere misdaden, betekende de dood. Daaraan werd met de grootste strengheid de hand gehouden. Ook de gevangenen waren veel voorzichtiger om daarover te praten, dan bv. over politiek. Een politiek praatje met een SS-man of met een niet-militair leverde veel minder gevaar op, dan iemand iets te vertellen over de gruweldaden der SS. Misschien zal de wereld het Duitse volk spoediger leren begrijpen, en het veeleer beklagen dan veroordelen, wanneer bekend wordt, dat elke gevangene op de vraag hoe hij het stelde, steeds heeft geantwoord: goed, ik heb niet te klagen. Er werd steeds voor gezorgd, dat alleen gevangenen die er goed uitzagen, of toch daaromtrent, met de burgerbevolking in aanraking kwamen. Hoe sterk de terreur op het stuk der geheimhouding wel was, illustreren de volgende twee voorbeelden uit Buchenwald.

De Weense filmfabrikant Hamber, die deel uitmaakte van een werkcommando van 30 Joodse gevangenen, werd in de zomer van 1941 door SS-Oberscharführer Abraham in een waterplas verdronken. Bij de terugkeer in het kamp werd navraag gedaan waaraan de gevangene gestorven was. Diens broeder vertelde de ware toedracht der misdaad. Op de tweede vraag, of iemand dit kon getuigen, antwoordde de broeder: “Ze hebben het allemaal gezien.” Zijn lotgenoten bewaarden echter het stilzwijgen. De “Rapportführer” die het onderzoek leidde, vroeg niet verder. De broeder van de vermoorde werd opgesloten en twee dagen nadien om hals gebracht. In de loop der twee daarop volgende maanden werden de gevangenen, die ooggetuigen van de moord waren geweest, alle dertig vergiftigd. De dader stond voor de vorm terecht en werd dan bevorderd. Hij was een psychopaat met sadistische neigingen.

En nu het tweede voorbeeld: zekeren dag ging een Joods gevangene na het werk hout rapen om het om te ruilen voor voedsel. Toevallig kwam hij zo in de buurt van het executieveld, waar op dat ogenblik Russische krijgsgevangenen werden gefusilleerd. Een patrouillerende SS-man kreeg de sprokkelaar bij toeval in het oog, vroeg wat hij daar verrichtte, en schreef zijn nummer op al had de gevangene, klaarblijkelijk genoeg, niet het minste kwaad in de zin, en al kreeg je voor hout sprokkelen toen hoogstens ransel. De volgende dag werd de gevangene opgesloten en door injecties vermoord.

Deze terreur bleef geenszins tot Joden beperkt. Zo mocht niemand, op straffe des doods, iets vertellen over medische proefnemingen met gehangenen.

Ondanks deze terreur, en waarschijnlijk ten gevolge van nalatigheid, lekten toch sommige geruchten over deze gruwelen uit, en kwamen de burgerbevolking ten gehore. De mensen waren echter zo bang, dat ze er niet eens durfden naar luisteren, laat staan het voortvertellen. Bedenk maar eens, dat de rook van hele hopen verbrande lijken soms dagenlang boven de stad Auschwitz hing — is het dan te verwonderen, dat de bevolking door afschuw en verlammende angst voor zulke terreur werd aangegrepen? Waarom heeft de Zweedse afgevaardigde, die Himmler, onder bescherming van het volkerenrecht, ondervraagd heeft over de klaarblijkelijke gasvergiftigingen te Auschwitz, de Rijksleider der SS toen niet te verstaan gegeven, dat het een zeer onwaarschijnlijk smoesje was waarmee die grootste schurk der wereldgeschiedenis hem cynisch afscheepte, nl. dat die gaskamers enkel dienden om te desinfecteren? Ook deze diplomaat heeft Himmler echter liefst niet tegengesproken, en waarschijnlijk deed hij daar goed aan om zijn hachje te sparen. Ook in het buitenland heeft men immers evenmin geloof geschonken aan het Bruinboek, de “Veensoldaten” en andere emigrantenliteratuur! De nazileiders hadden maar al te juist gerekend: geheime terreur, die op cynische wijze de gruwelijkste misdaden begaat en ze even cynisch loochent, haalt meer uit dan zijn tegenstanders openlijk uit te roeien. Himmler zelf heeft deze verholen terreur in voege gebracht, en zijn beweegredenen kunnen we slechts langs wetenschappelijke weg benaderen, want hij heeft ze mee in het graf genomen. Het is echter niet zeer moeilijk te begrijpen waarom zulk systeem nodig was om onder een volk als het Duitse een toestand als deze van tegenwoordig in het leven te roepen. Het is immers duidelijk, dat hoe hoger het cultuurpeil van een volk, hoe vreselijker terreurmiddelen nodig zijn om het zo diep te doen zinken.

In dit terreursysteem nu kregen de Joden een der hoofdrollen toebedeeld. Geen volk ter wereld heeft ooit zo geleden, geen gevangene heeft ooit beleefd wat een Joods gevangene in het Derde Rijk te verduren kreeg.

Als alle sociale verschijnselen heeft ook de naziterreur een evolutie doorgemaakt. Zonder enige twijfel raakte het Hitlerregime meer en meer van zijn innerlijk dynamisme kwijt naarmate de jaren voorbijgingen; vandaar een voortdurend stijgende behoefte, de terreur te verscherpen. Van de andere kant echter moest de SS met de grootste voorzichtigheid te werk gaan. Vooral door het geweldige tekort aan arbeidskrachten, trachtten de militaire overheid en de economische leiding het doelloze uitmoorden van tot werken geschikte mensen te beletten; dit is echter nooit geheel geslaagd, vermits een onbeperkte terreur het enige middel was om de nazi-heerschappij overeind te houden. De desorganisatie tegen het einde van de oorlog, toen de. Geallieerden steeds verder oprukten en de bombardementen aldoor vreselijker verwoestingen aanrichtten, leidde tot zulk een chaos, dat duizenden gevangenen een verschrikkelijk einde vonden, daar de Duitse instanties niet meer bij machte waren, hun onderdak of levensmiddelen, of vervoer, of klederen, of geneesmiddelen te verschaffen. Vandaar ook de afschuwelijke toestand in Buchenwald toen de bezettingstroepen het kamp bevrijdden. Hoe juist klonk het antwoord van de afgevaardigde van het Deense Rode Kruis tot de kampleider van Buchenwald, toen deze de schuld aan de slechte inkwartiering der Deense gevangenen op de oorlogsomstandigheden trachtte af te schuiven: “Ge had maar geen oorlog moeten beginnen wanneer het u niet mogelijk was, de lieden behoorlijk te behandelen.”

Van officiële zijde konden de Joden door niemand geholpen worden, al hebben sommige Wehrmachtsdiensten de Joodse vakarbeiders goed behandeld. Ook in Buchenwald genoten de Joodse metselaars en andere Joodse specialisten een correcte behandeling vanwege de kampcommandant. Dat van tijd tot tijd toch tegen de Joden werd opgetreden, ligt hieraan, dat de SS toen reeds te zwak was om het tegen andere categorieën van gevangenen op te nemen. Want, in Buchenwald althans, stond de SS reeds sterk onder de invloed der economische en militaire overheid, Tegenover de Joden kon men zich echter alles veroorloven, want volgens de officiële instanties waren zij de aanstichters van deze oorlog, en niemand durfde voor hen in de bres springen. In Duitsland waren de Joden vogelvrij, zonder bescherming, zonder recht, en aan alle schurken prijsgegeven; de terreur was in het kamp allereerst op hen gericht. Stellig waren er andere kampen in Duitsland, waar de terreur zonder onderscheid op alle nationaliteiten werd toegepast. In de bekende grootte kampen in Duitsland echter, waren alleen de Joden tot het einde toe hulpeloos aan de misdaden der nazi’s overgeleverd; steeds stond hun de bedreiging voor ogen “dat geen enkele Jood in Europa deze oorlog zou overleven”, zoals Goebbels had gezegd. Deze terreur tegen de Joden was echter meteen een bedreiging voor een ieder in Duitsland en later ook in gans Europa, en dat heeft men ook overal ondervonden. Vaak hebben sommige bevoorrechte gevangenen, wie men in het kamp niets in de weg legde, deze stand van zaken heel juist onder woorden gebracht wanneer ze over de een of andere bijzondere maatregel tegen de Joden opmerkten: “Vandaag zij, morgen wij.”

Alle ontzettende misdaden van het nationaalsocialisme worden beter verstaanbaar wanneer we ze beschouwen als in koelen bloede berekende maatregelen, waarin de antisemitische propaganda een vast omschreven doel had. Al werd ze door sommige psychische factoren aanzienlijk bevorderd en versterkt, toch lag de grondoorzaak van Hitlers Jodenpolitiek m.i. hoofdzakelijk in zijn politiek zelf, die uitsluitend op een geraffineerd terreursysteem steunde. Jammer genoeg hebben de Joden in de ganse wereld; en ook deze in Europa, deze stand van zaken niet te rechter tijd ingezien.

Zeer geleidelijk werd de terreur meer en meer over alle kringen van Joden uitgebreid. Toen de kampen pas in voege waren, was ze vooral gericht tegen de Joden van links. Overal — de uitzonderingen bevestigen de regel — hebben deze zich gedragen zoals van politieke strijders te verwachten is. De meesten en juist de besten zijn echter mettertijd bezweken; slechts weinigen zijn er doorheen gekomen. De klasse van Joden waarmee de naziterreur zich vervolgens ging bezighouden, was deze der min of meer misdadige elementen. Talrijke leden der “Ringvereine” (organisaties uit de Duitse onderwereld) kwamen in de kampen terecht. Deze Joodse misdadigers hebben zich natuurlijk niet anders gedragen dan andere boosdoeners. Toch mag men niet uit het oog verliezen, dat een straf als jarenlange opsluiting in een Duits concentratiekamp, volgens de opvattingen der moderne criminologie zelfs voor de ergste misdadigers te wreed is. Dit doet echter geen afbreuk aan het feit, dat Joodse misdadigers, evenals “klassegenoten” van andere afkomst, als handlangers der SS jarenlang erger te keer zijn gegaan dan de ergste schurken der SS zelf. En het is juist de tragiek van het Joodse volk, dat men tegenover de Joden anders staat dan tegenover andere volkeren, en dat de misdaden van enkelen vaak alle Joden ten laste worden gelegd. Deze misdadigers werden mettertijd door de gevangenenrechtbanken ter dood veroordeeld en uit de weg geruimd, zover de SS het niet zelf deed: in de loop van 1941 zond ze het merendeel der Joodse misdadigers naar de gaskamers. Rechtvaardigheidshalve dient hier aangestipt, dat sommigen van deze misdadige elementen zich in het algemeen sociaal en behoorlijk hebben gedragen, en zelfs meer karaktervast bleken dan vele politieke gevangenen. De derde categorie van Joden die door de naziterreur werd getroffen, waren de Poolse staatsburgers die in Duitsland hadden verbleven. Bovendien is reeds uit de maatregelen tegen de Joden bij de bezetting van Oostenrijk, en uit de sancties naar aanleiding van de aanslag op Rath, lid van het Duitse gezantschap te Parijs, gebleken, dat de naziterreur er evenmin voor terugschrikte, de hand te slaan aan “niet-politieke” en “behoorlijke” Joden. Desondanks werden de Joodse burgers, buitenlandse zowel als Duitse, door de terreur verrast; van de andere kant was het zeer lastig, langs wettelijke weg uit Duitsland uit te wijken. In het kamp hebben de Joden grotendeels een bewonderenswaardige taaiheid en bekwaamheid aan de dag gelegd, en tevens bewezen, dat men ook in de nood karaktervast kan zijn.

De zwaarste offers werden echter aan de Russische en Poolse Joden opgelegd. De eersten werden zonder uitzondering vermoord, indien niet reeds in Rusland, dan in de uitroeiingsinrichtingen der SS. Slechts zeer weinigen konden de dans ontspringen door hun Joodse afkomst te verbergen. Met de Poolse Joden ging het anders toe. Gedeeltelijk hebben ze in moreel en stoffelijk opzicht -buitengewoon krachtig weerstand geboden. In de kampen verrichten ze veelal het werk van gespecialiseerde arbeiders, hetgeen voor velen, vooral voor de jongeren, de redding betekende. Verscheidene echter werden handlangers der SS, en de klachten over de vreselijke misdaden en gruwelen, die Poolse gevangenen van Joodse oorsprong in de kampen van Auschwitz, Lublin en elders op hun geweten hebben, zijn allerminst uit de lucht gegrepen. Het staat echter niet vast, in hoeverre ze aan de misdadige elementen dienen toegeschreven; bovendien behoort men in aanmerking te nemen, dat gevangenen van alle naties met de SS-leiders hebben samengewerkt — een der treurigste bladzijden uit de geschiedenis der kampen.

Ten slotte kwamen ook de Joden uit West-Europa onder de terreur te staan. Van alle Joden in de kampen was hun lot nog het lichtst om dragen, in zoverre ze niet aanstonds vermoord werden. Toch hadden ze het nog hard genoeg te verduren; vooral het klimaat en het gemis aan schoeisel heeft hen erg aangepakt. Het weer was inderdaad een der wreedste bondgenoten der SS. Wat een concentratiekamp echter in werkelijkheid geweest is, weet niemand uit de Westerse democratieën, want toen zij de Duitse concentratiekampen betraden, waren in de grootte kampen de hardste jaren voorbij. Wie niet in een uitroeiingskamp kwam, doch in een van categorie 1 of 2, raakte er met enig weerstandsvermogen best doorheen. De afschuwelijke, sadistische buitensporigheden die van 1933 tot, 1941 dagelijkse kost waren, kwamen in de werkkampen nog amper voor; tot dat doel bestonden immers de kampen van Auschwitz, Netzweiler en andere uitroeiingskampen! Dat het leven in een concentratiekamp voor een verwende West-Europeaan verschrikkelijk hard en gruwelijk was, en dat alle zieken en zwakken er ten gronde gingen, is waar. Bedenkt men evenwel, dat men zich van 1933 tot 1938 in het kamp van Dachau bv. enkel in looppas mocht voortbewegen, dat de belachelijkste “vergrijpen”, o.m. de handen in de broekzakken steken, op de vreselijkste wijze bestraft werden, dat je niets kon doen of het werd een kwelling, en dat alle werk met ransel gepaard ging — dan moeten de gevangenen uit het Westen toegeven, dat ze het beter hadden dan de Duitse gevangenen die reeds opgesloten waren toen het nog vrede was, en slechts in leven konden blijven doordat ze zo gehard waren. De Duitse politieke gevangenen hebben het niet altijd zo goed gehad als toen ze de leiding over hun kameraden uit het Westen kregen.

Uit deze korte schets blijkt, hoeveel verschillende klassen van lieden lichamelijk en geestelijk aan deze ongelofelijke terreur waren blootgesteld. Daaruit volgt, dat ze ook niet allen op dezelfde wijze reageerden. En zo komt het, dat onder lieden van alle nationaliteiten zowel prachtige heldhaftigheid en bewonderenswaardig weerstandsvermogen, als de erbarmelijkste laagheden zijn voorgekomen.

De Joden hadden dus een hele speciale rol in het nationaalsocialistische terreursysteem. Door het Joodse volk onbarmhartig uit te moorden, oefende de SS een waar schrikbewind op de andere volkeren uit. Door de gruwelen tegen de Joden tastte de terreur ook diegenen aan, die niet rechtstreeks aan zulke ergerlijke misdaden blootstonden, Bovendien werden de Joden gebruikt opdat de SS-beesten, waarvan het Hitlerregime zich bediende om zijn plannen te verwezenlijken, zich zouden kunnen uitvieren. Goering heeft eens onomwonden verklaard, dat de nationaalsocialisten niet konden regeren zonder concentratiekampen. Ook in de kampen dienden de Joodse gevangenen als zondebok, en zij waren het die de straf kregen, omdat de SS te zwak stond tegenover de andere categorieën van gevangenen. “Wie is de schuldige? De Jood!” was het parool. En juist omdat dit zo primitief en zo dom is, vond het ruimschoots ingang bij het Duitse publiek. Van alle gevangenen hebben de Joden het ongetwijfeld het ergst te verduren gehad, zelfs in de beste, grootte Duitse concentratiekampen, als Buchenwald, waar voor hen eerst in 1944 verbetering intrad.

De morele terreur die op de Joden werd uitgeoefend, was misschien nog vreselijker dan de materiele. De Joodse gevangenen waren de laagste klasse in heel Duitsland. Om het even welke “Arische” roofmoordenaar stond nog op een hogere sociale trap dan zij. Zelfs een dier was meer waard dan een Joodse gevangene. De Joden die vrachtwagens moesten slepen, werden ondenkbaar veel slechter behandeld dan de paarden die na 1942 in de plaats van gevangenen werden gebruikt, want in de ogen der SS was een paard iets van waarde, terwijl, naar de opvatting in de kampen, een dode Jood meer waard was dan een levende. Wie dit thans leest, zal zich zulk een toestand moeilijk kunnen voorstellen. Zelfs een slaaf in het oude Rome had nog enige waarde, al was het maar de prijs die men er voor betaald had; hij kon op zijn hoogst een krijgsgevangene zijn en daarom als “barbaar” veracht worden. De Joden in Duitsland echter, werden door de propaganda bestempeld als de oorzaak van alle tegenspoed, de aanstokers van alle beroerdheid, en daarvoor moest elke Jood boeten, daarom had Hitler het Joodse “ras” wegens zijn “minderwaardigheid s tot uitroeiing gedoemd. Bijgevolg was het steeds toegelaten, een Jood te martelen en te doden, al zijn er ook ogenblikken geweest, dat de Joden een draaglijk leven hadden — daar de nazipropaganda, de laatste jaren, zelfs op de SS geen vat meer had. Toch werd die bedrieglijke kalmte telkens weer door min of meer krachtige pogromgolven verstoord. Iedere Joodse gevangene, zelfs al had hij het stoffelijk nog zo goed, was een rechtloze paria; hij was reeds a priori ten dode opgeschreven en moest er steeds op bedacht zijn, vermoord te zullen worden. Niemand anders ging onder zulke vreselijke psychische terreur gebukt. Wel verkeerden alle gevangenen in doodsgevaar, zonder dat de moordenaar straf te vrezen had; alleen het Joodse volk evenwel was door de hoogste Duitse regeringsinstanties tot uitroeiing gedoemd. Er is een tijd geweest, dat de Poolse gevangenen vreselijke kwellingen te verduren hadden en voor geestelijk minderwaardig werden verklaard, maar dat heeft niet lang geduurd. Wel zijn duizenden Russische krijgsgevangenen gefusilleerd geworden — de Russische Joden echter werden zonder uitzondering vermoord.

En desondanks hebben duizenden Joden aan deze terreur weerstand geboden, honderden hunner zelfs vele jaren lang; door hun werkkracht en hun bekwaamheid konden ze een positie verwerven, vertrouwen inboezemen, en door hun persoonlijke houding tegen de antisemitische propaganda ingaan. Tezamen met de martelaren van alle andere naties, hebben de Joodse gevangenen aan de ganse wereld getoond wat geestelijk verzet vermag, en hoe waar die zinsnede uit het oude lied wel is: “Want de geest wordt niet gedood, gij broeders!”

Tweede deel

De voornaamste werktuigen voor de misdaden der SS waren criminele gevangenen. Uit de dieptepsychologie van Freud is gebleken, dat mensen met misdadige neigingen op een lage trap van zielsontwikkeling zijn blijven staan, en daardoor even gemakkelijk als een kind tot het verkeerde kunnen overgehaald worden. Ze zijn hulpeloos overgeleverd aan hun driften en kennen geen onderscheid tussen goed en kwaad; bijgevolg zijn ze uitermate geschikte handlangers voor de SS-terreur. Dit wordt volkomen bevestigd door de geschiedenis der Duitse concentratiekampen, waar misdadige elementen als kleine potentaten de scepter zwaaiden. De wandaden van die misdadigers komen uitsluitend neer op het hoofd diegenen die hun willens en wetens de macht over leven en dood verleenden. Een der voornaamste verschrikkingen der naziterreur was de gemeenschappelijke opsluiting van criminele en asociale elementen, met sociaal en geestelijk zeer hoogstaande lieden. De drijverijen van de laagste misdadigers, souteneurs en moordenaars, zedenschenders en dronkaards, zijn een van de voornaamste oorzaken der ongehoorde gruwelen in de kampen van Mauthausen, Gross-Rosen, Netzweiler, en deze in Polen. Meestal liet de SS de uitvoering van haar gruweldaden aan beroepsmisdadigers over. De SS-lieden zijn bij deze verschrikkingen persoonlijk veel minder betrokken dan men doorgaans meent, net als het aantal beesten onder de SS gering was in verhouding tot hun macht en hun invloed. Een kleine minderheid van sadisten kon duizenden gevangenen of bedaardere SS-lieden onder terreur houden, daar immers juist wie beest was, van hogerhand gedekt werd. Zo brengt een objectieve beschouwing ons telkens weer tot het besluit, dat de schuld aan de begane misdaden veeleer op de Duitse regering rust, dan op haar werktuigen.

Waar de administratie der gevangenen in de kampen niet in de handen der “groenen” was, berustte ze bij de zgn. politieke gevangenen, de “roden”. In de kampen, evenals in alle andere gevangenissen, hield de SS zich enkel bezig met de controle der administratie; de gevangenen zelf moesten het administratieve werk verrichten. Daardoor verkregen de kampambtenaren natuurlijk een aanzienlijke macht. In Buchenwald bv. hadden de gevangenen meer macht dan de SS in het kamp, daar de vooraanstaanden onder hen vaak meer vertrouwen genoten vanwege de commandant of de kampleider, dan de SS-lieden zelf. Men begrijpt, dat zulk een positie de politieke gevangenen in een lastig parket brengt, en wil men een verkeerd oordeel vermijden, dan dienen deze toestanden ook nauwkeurig ontleed te worden.

Reeds hierboven hebben wij er op gewezen, dat de opvatting over de Duitse concentratiekampen, als werden deze voor politieke gevangenen opgericht — wat ook in politieke kringen aangenomen wordt — verkeerd is. Wel is waar werden enkele kopstukken van links in concentratiekampen vermoord, w.o. — om enkel de beroemdsten te noemen — de dichter Erich Mühsam, de Pruisische Rijksdagpresident Ernst Heilmann, het gewezen Rijksdaglid Werner Scholem, de Weense schepen Robert Danneberg, de technische afgevaardigde Emil Strauss, en nog vele anderen — maar de leiders der linkse partijen werden meestendeels buiten de kampen of zonder inachtneming der gebruikelijke kampmaatregelen uit de weg geruimd, naar het lichaam of naar de geest, om het even; en voor iemand met een gevormde overtuiging is lichamelijk sterven te verkiezen boven een geestelijke dood. In het kamp zelf vormden degenen die werkelijk op grond van hun politieke bedrijvigheid waren opgesloten, steeds de minderheid — afgescheiden dan van de gevangenen uit het Westen die allen in meer of mindere mate tot de Weerstand hadden behoord. Eerst in 1943 echter begonnen deze de kampen te bevolken, en leerden de concentratiekampen dus eigenlijk pas tien jaar na hun oprichting kennen, Onder de Duitse politieke gevangenen bevonden zich ten hoogste 10 % vooraanstaande ambtenaren uit het openbaar leven.

Op enkele zeldzame uitzonderingen na, vluchtten deze zoveel mogelijk alle verantwoordelijkheid, en trachtten enkel in het geheim mede te werken aan de gevangenenorganisaties. De weinigen die hierop een uitzondering maakten, traden enkel op grond van hun buitengewone vakkennis als kampfunctionarissen op; zij hadden hun politieke overtuiging — ze kwamen uit de communistische partij — waaraan ze steeds trouw bleven, bijna met hun leven moeten betalen. De meeste andere functies in het kamp waren echter niet in handen van zulke die reeds als vrije lieden hadden bewezen, een vooraanstaande positie waard te zijn. Een verantwoordelijke kampfunctionaris had nochtans een buitengewoon zware taak. Een kapo, die vaak de leiding had over een werkcommando van 1500 gevangenen, en een “Blockältester” die het bevel voerde over een barak met 500, 800 of zelfs, op het einde, ver boven de 1000 inwoners, moest van de ene kant de bevelen der SS uitvoeren, en van de andere zijn staat van politiek gevangene ophouden. Bovendien waren deze lieden reeds jarenlang opgesloten en leefden onder dezelfde druk als alle andere gevangenen. Wel waren ze ontslagen van alle onaangenaamheden van het kampleven, en konden ze zich zelfs een zekere weelde veroorloven. Maar juist door deze buitengewone voorrechten viel het hun natuurlijk zeer moeilijk, zich ook in moreel opzicht behoorlijk te gedragen. De taak die ze op zich hadden genomen, viel de politieke gevangenen dan ook meestal te zwaar, zonder dat ze hun bevoorrechte positie om begrijpelijke redenen wilden afstaan en daarom weldra in een ondraaglijke morele toestand verward raakten. Dit is dan de achtergrond van sommige verschijnselen in het kampleven die vroeg of laat aan het licht zullen komen; ze te verschonen ware nutteloos en evenmin moreel te verantwoorden. Ook hier is de enige juiste weg, de gebeurtenissen in hun waar daglicht te stellen.

Zo is het o.m. waar, dat de politieke kampfunctionarissen de Joden meestal, zonder reden, vijandig gezind waren. Op hun verschrikkelijke toestand en hun zeer vaak heldhaftig gedrag werd minder acht geslagen dan op hun tekortkomingen. Ook hebben de kampfunctionarissen meer ransel toegediend dan in verband met de omstandigheden. in het kamp gerechtvaardigd was. (Ransel op zichzelf kon in de ergste perioden van het kampleven niet vermeden worden, daar men vaak lieden tot rede diende te brengen die voor niets anders vatbaar waren en voor de andere, tuchtvolle gevangenen gevaar opleverden.) Dat de politieke gevangenen tevens hun, eigen landgenoten bevoordeligden ten koste van buitenlanders, is even treurig als onloochenbaar. En ten slotte dient hier nog gezegd, dat de meeste politieke gevangenen zich, op zeldzame groepjes na, er van hebben onthouden, in intellectueel of geestelijk opzicht positie te kiezen, ofschoon geestesleven in Buchenwald zelf over het algemeen niet tot de onmogelijkheden behoorde.

Het politieke leven werd vergiftigd door belachelijke partijstrijd, die zover werd doorgedreven, dat men zijn politieke tegenstanders met de hulp der SS van kant maakte. Tevens werden de persoonlijke betrekkingen onder de politieke gevangenen, alsmede hun houding als mens, evenals deze der andere gevangenen, sterk bemoeilijkt door de ongehoorde seksuele nood, waarvan iemand die in vrijheid verkeert, zich nooit een juist denkbeeld kan vormen. De oneerlijkheid en de belemmering van de meeste mensen in seksuele aangelegenheden, brachten ook in het kamp de weerzinwekkendste huichelarij teweeg, en vergiftigde er de ganse atmosfeer. Dat de SS er een bordeel oprichtte, diende haar slechts als middel om alle zielsbewegingen ten dienste der terreur te stellen; de aanwezigheid van vrouwen, al waren deze dan te koop, heeft in de gemoederen der gevangenen maar al te veel onheil gesticht. Van de andere kant konden sommige brave Duitse antifascisten geen weerstand bieden aan een knap jongensgezicht... De homoseksualiteit heeft er vreselijk huisgehouden, zowel naar ziel als naar lichaam. Hoe treurig dit alles ook schijnt, en hoe scherp dit ook naar voren springt uit de egale schildering van het kampleven, toch vormt het één grote aanklacht tegen de fascistische terreur, en niet tegen haar slachtoffers. In een Duits concentratiekamp was het leven nu eenmaal zo moeilijk; dat slechts zeer weinig uitverkorenen het zonder zondigen te boven zijn gekomen. Men moet immers uitzonderlijke ziels- en lichaamskracht paren aan grote, diep gewortelde karaktervastheid, om bijna tien jaar lang of zelfs nog langer, steeds zijn morele plicht, als politiek strijder te kunnen nakomen. En mensen met zulke uitzonderlijke eigenschappen ontkwamen slechts zelden aan de moordzucht der Gestapo.

Laten we thans samenvatten. Zo harmonisch en groots als op de dag der bevrijding vol vreugde in de radio werd verkondigd, ging het er onder de gevangenen niet toe. Door kleingeestige partijstrijd, broodnijd, nationale vooroordelen, seksuele na-ijver, werd het kampleven, zelfs onder de politieke gevangenen, een strijd van allen tegen iedereen. Ware kameraadschap en vriendentrouw bleven slechts tot kleine kringen beperkt. Pas toen het kamp allengs binnen het bereik der bevrijdende Amerikanen kwam, verdwenen deze verschijnselen langzamerhand, en dank zij de bekwame leiding van de eersten “Lagerältesten” en zijn medewerkers van alle nationaliteiten, werd dan de gelukkige bevrijding mogelijk. In elk geval konden ze daartoe enkel bijdragen doordat de SS, zoals wij in het eerste deel zegden, overtalrijke antinationaalsocialistische elementen telde, en doordat kampcommandant Pister de orders van Berlijn saboteerde door ze uiterst langzaam te laten uitvoeren. Zo heeft hij ook hoegenaamd niet gereageerd op de openlijke muiterij der Joodse gevangenen, de, derde en de vierde april 1945, die deze omstandigheid te baat hebben genomen om zich tot het uur der bevrijding in het kamp te verbergen.

Door de verbrokkeling der SS, die reeds in 1943 waarneembaar was, werd het de politieke gevangenen mogelijk, onder de dekmantel van officiële organisaties geheime genootschappen met aanzienlijk ledental op te richten. Er bestond een kamppolitie, de zgn. “Lagerschutz”, om orde en rust onder de gevangenen te handhaven. Daarenboven was er een piekfijn uitgerust brandweerkorps, dat het recht had, 20 km in de omtrek van het kamp te opereren, zonder SS-bewaking. Een bergingsgroep zou bij luchtaanvallen inspringen, en als overal elders in Duitsland werd ook in het kamp de passieve luchtverdediging ingericht. Er was tevens een voortreffelijke verplegersgroep. Al deze lichamen werden door de SS opgericht, maar stonden volkomen onder het toezicht der gevangenen. In het begin konden alleen Rijksduitsers meedoen, later was elke natie er in verhouding van haar aantal aanwezigen bij vertegenwoordigd. Deze groeperingen hebben buitengewone diensten bewezen; ze waren uitstekend ingericht en vooral aan hen is het te danken, dat de Amerikanen nog zoveel gevangenen konden bevrijden.

We zullen het de lezer door middel van een schematische voorstelling vergemakkelijken, zich een idee te vormen van de inrichting van het kamp van Buchenwald. Aan het hoofd stond een SS-kampcommandant. Voor al wat het kamp betrof, had hij het bevel over alle aanwezige SS-lieden. Dezen hadden daarenboven nog een commandant voor de militaire dienst. De leiding van het kamp zelf werd verricht door een eerste, een tweede en een derde kampleider; deze waren evenwel aan de commandant onderworpen. Op de kampleiders volgden rechtstreeks de twee “Rapportführer”, en daarop weer de “Blockführer”, die rechtstreeks toezicht hadden op de gevangenen. De “Rapportführer” was de hoofd-Feldwebel van het kamp, en van deze hing meer af dan van de kampleider zelf. Daarenboven had de kampcommandant nog direct onder zich: een “Wirtschaftsführer” (econoom) en een “Arbeitseinsatzführer” — twee officieren die op hun beurt werden bijgestaan door twee onderofficieren, de zgn. “Arbeitsdienstführer”. Bovendien werd elk “Amt” (bureau, afdeling) en elk werkcommando door een SS-Führer of SS-Unterführer aangevoerd. (In de SS bestonden geen officieren of onderofficieren, maar Führer en Unterführer dit ziet er wel belachelijk uit, maar was in werkelijkheid één van de consequent toegepaste maatregelen om het Duitse volk geestelijk stap voor stap meer te onderjukken.) De plaatselijke dokter, alsmede de kampgeneesheren die onder hem stonden, hingen rechtstreeks af van het hoofd van het Medisch Korps (Reichtsärzteführung). Dientengevolge beschikten alle SS-dokters over buitengewone mogelijkheden om de gevangenen te helpen. Het dient gezegd, dat ze hun beroepsplicht meestendeels indachtig zijn geweest. Duizenden gevangenen van alle nationaliteiten hebben hun leven te danken aan de dokters die vaak om hunnentwille een disciplinaire straf, die hun dood kon betekenen, hebben geriskeerd.

Alle SS-instanties nu lieten het werk aan de gevangenen over en hielden zich enkel bezig met toezicht uitoefenen; daarin waren ze de laatste jaren uiterst laks. Dienvolgens gingen de SS en de gevangenen van zeer nabij met elkaar om, en deze betrekkingen werden in de loop van de oorlog voortdurend beter. Ook hierin kwamen beslist ook uitzonderingen voor, en telkens weer gebeurde het, dat een SS-man zelfs gevangenen sloeg waarmee hij voor het overige op goede voet stond. Dit werd echter zeldzamer naarmate de Duitse nederlaag duidelijker werd. Want de leden der SS waren voor het merendeel lafaards, mislukten die alleen maar boosaardig durfden zijn wijl ze zich gedekt voelden, en die allengs bijdraaiden naarmate het einde van hun heerschappij naderde. Er waren echter ook enkele zeldzame, behoorlijke lui onder hen, die door een speling van het lot bij de SS waren beland en er niet meer zonder levensgevaar vandaan konden. Je kon ook meemaken, dat boosaardige SS-lieden na hun huwelijk, of na het baantje te hebben veroverd waarnaar ze streefden, volkomen veranderden en uitstekende oversten werden; of, omgekeerd, dat behoorlijke SS-lieden door de een of andere tegenspoed opeens de beest gingen spelen.

Naarmate de ware, uitgekozen SS-lieden naar het front werden gestuurd, kwamen onschadelijke luitjes in hun plaats, die zich zonder meer aan de dienstvoorschriften hielden, en zelfs dat op de duur verwaarloosden. Dat van de volkomen degeneratie der SS niet méér partij werd getrokken, lag enkel aan het volkomen gemis aan intellectuele en politieke bedrijvigheid onder de vooraanstaande Duitse gevangenen. Hun lotgenoten uit het Westen konden immers geen contact krijgen met de SS, daar de nationale tegenstellingen en vooroordelen veel te sterk waren. In werkelijkheid kon een Duitse Jood veel gemakkelijker in aanraking komen met een SS-man, dan bv. een “Arische” Fransman, want “ras is een belachelijk uitvindsel der nazi-schurken: taal en opvoeding zijn het enige, dat telt.

Meestendeels stelden de gevangenen uit de democratische landen, in niets anders belang dan in eten, kleding, goede arbeidscommando’s en in de liefde voor de twee geslachten. Natuurlijk zou de SS-terreur versterkt geworden zijn, ware het politieke leven in het kamp intenser geweest tevens hadden juist de intellectueel en geestelijk hoogstaande arbeiders meer te lijden dan de gevangenen die op een lager geestespeil stonden. Bovendien bleven de voorname kopstukken voorzichtigheidshalve (en met reden) op de achtergrond, en de middelmatige en onbetekenende gevangenen hielden het roer.

Hoe was het leven der gevangenen in Buchenwald nu doorgaans, in rustige tijden? ’s Morgens werden ze vroeg genoeg gewekt om bij zonsopgang aan het werk te gaan, te halfvier op zijn vroegst. De beide laatste jaren van de oorlog bleef dezelfde werktijd van kracht als in de zomer, en dan moesten we soms meer dan een uur op het werkterrein staan wachten eer het licht genoeg was. Dit had tot doel, in de rapporten aan Berlijn voldoende werkuren te kunnen vermelden voor een verhoogd broodrantsoen. Iedere gevangene was verplicht, zich na het opstaan met ontbloot bovenlichaam te wassen; dit ging evenwel niet altijd, daar de pompen niet voldoende water opleverden voor het ganse kamp, en we vaak zonder water zaten. Daarna werd koffie, brood en toespijs uitgereikt. Om zich aldus ’s morgens gereed te, maken had men gewoonlijk een uur tijd; de laatste jaren waren de barakken echter zo overbevolkt, dat zelfs de eenvoudigste handeling een heel probleem was. Daarna was het appel, en vervolgens vertrokken we naar het werk. Er was allerlei te doen, als in een fabrieksstad. Het verschil met vrije arbeiders bestond echter hierin, dat wie in de openlucht werkte, niet in het minst tegen het weer beschut was; de minste loopjongen op een kantoor had het heel wat beter dan een gekwalificeerde arbeider die in de openlucht moest werken. Op het weer werd niet het minst acht geslagen. Tot 1943 toe mochten de Joodse gevangenen zelfs in volle winter niet eens tijdens de middagrust een gesloten vertrek betreden: in de strenge winter van 1939-1940 zijn op één dag vijftig gevangenen, de meesten er van waren zgn. asociale elementen met een zwart kenteken, willekeurig samengeraapte lieden dus — bevroren, omdat commandant Koch hen bij 15° onder nul onvoldoende gekleed naar het werk stuurde. Het laatste oorlogsjaar hadden de gevangenen erg te lijden van gebrek aan schoeisel en ondergoed. Vooral de Zuiderlingen hadden het in het ruwe klimaat van het Thüringer Woud hard te verduren.

Van twaalf uur tot halféén was het gewoonlijk middagrust. De arbeidsduur beliep van 11 tot 12 uren sinds 1942; voordien deden de “Ariërs” 14 uren, de Joden 16. Het werk werd over het algemeen in traag tempo verricht; bij sommige werkcommando’s was het echter vreselijk zwaar. Vooral in de zgn. Jodencommando’s gingen kapo’s en meesterknechts even erg, of soms nog erger te keer dan de SS. Ik moet er echter aanstonds aan toevoegen, dat sommige kapo’s veel goeds voor de gevangenen hebben verricht. Vooral Walter Schneider, kapo van “Baukommando 3”. die al die jaren een voorbeeldige kameraad, een man met een vlekkeloos karakter is gebleken, die de Joodse gevangenen in bescherming nam, evenals zijn opvolger, Karl Rauch, een toonbeeld van politieke karaktervastheid en menslievendheid; verder ook Robert Sieber, die de Joodse gevangenen de gelegenheid verschafte, te leren metselen. Onder de “Blockältesten” waren verscheidene voortreffelijke lieden, vooral de beide Joodse “Blockältesten” August Cohn, die bevrijd werd, en de grote politieke martelaar, de Joodse gevangene Rudolf Arndt, die het slachtoffer werd van een kampcamarilla en zelfmoord pleegde om een verhoor door de Gestapo te ontgaan.

Bij de terugkeer van het werk was het nogmaals appel: gevangenen werden geteld. De duur hiervan hing van de “Rapportführer” af. Het kortste appel duurde 10 minuten, het langste zes uren. De zieken en gebrekkigen moesten er evengoed verschijnen als de gezonden. Tot 1942 diende op het appelplein de grootste orde en de diepste stilte te heersen, en zolang het appel duurde moest men stijf in de houding staan. Tegen het einde van de oorlog trad ook, in dit opzicht een aanzienlijke verslapping van de tucht in.

Na het avondappel had men vrijaf, maar die tijd moest gebruikt worden voor alle noodzakelijke levensverrichtingen: eten, baden, scheren, geld afhalen (het wachten aan de kas duurde altijd zeer lang), ander ondergoed aantrekken, zich bijkomende levensmiddelen aanschaffen, en dies meer. Dit alles te verrichten in een overvolle zaal, met niets dan zenuwachtige en in alle opzichten overspannen mensen, kostte veel meer tijd en inspanning dan in het normale leven. Voor zichzelf hield een niet-bevoorrechte gevangene amper wat tijd over. Toch waren er ogenblikken, vooral in de winter, dat men over meer vrije tijd beschikte. Vóór 1942 moesten de Joden echter nog werken terwijl de anderen vrijaf hadden dus ’s zondags, op feestdagen en ’s avonds. Zeer vaak werd dit overwerk op aanstoken van andere gevangenen ingevoerd, ten einde de Joodse gevangenen werk te doen verrichten, dat andere categorieën van gevangenen eigenlijk hadden moeten doen. Sinds november 1942, toen men Joodse vakarbeiders begon te werk te stellen, hield dit op.

Het voedsel der “Arische”. gevangenen was tot december 1942 — van dan af was er eenvoudig niets meer, en zelfs de rantsoenen der SS werden ingekrompen — voldoende en in fysiologisch opzicht steeds behoorlijk van samenstelling; zo kregen we bv. geregeld rauwe, verse groenten toe. Toen de gevangenen van het einde van 1942 af pakjes met voedsel mochten ontvangen, was er in tal van kampen, o.m. te Buchenwald, overvloed aan voedsel. Ook in dit opzicht was het met de Joodse gevangenen heel wat slechter gesteld dan met de andere, want de meesten hunner hadden geen verwanten meer die hen hadden kunnen ondersteunen. Onder commandant Koch, dus tot 1942; moesten zij zelfs eens per maand een ganse dag vasten, zonder met werken op te houden. De herfst van 1939 en de lente van 1942 waren voor de Joodse gevangenen verschrikkelijke hongertijdperken; met honderden zijn ze toen letterlijk doodgehongerd. Ook de jonge Russen en Polen, die van huis uit aan grootte hoeveelheden voedsel gewend waren, hebben vaak vreselijk honger geleden. Jammer genoeg hadden degenen die weinig en binnenshuis werkten, overvloedig te eten terwijl degenen die in de openlucht zware arbeid moesten verrichten, in alle opzichten in het nadeel waren. Wie echter handig en ervaren was, kon tot het einde van 1944 toch nog steeds het hoogst nodige voor zijn levensonderhoud bij elkaar scharrelen. Eerst in de winter 1944-1945 begon absoluut gebrek te heersen. Maar ook in de dagen van de grootste nood waren er nog steeds bevoorrechte gevangenen die overvloed kenden.

In sanitair opzicht ging het er zeer wisselvallig toe: soms goed, soms ongelofelijk slecht. De verwarring, de smerigheid, de ziekten en het gevaar voor epidemieën gingen op het einde alle verbeelding en alle beschrijving te boven, zodat zelfs de bekwaamste kampfunctionarissen niet meer tegen hun taak opgewassen waren. In het hospitaal werkten gevangenen, die zich steeds inspanden om voor het welzijn van hun lotgenoten te doen wat zij konden. Oorspronkelijk had de SS verboden beroep te doen op de geneesheren die tot de gevangenen behoorden; maar reeds in 1939 stoorde de kampdokter, Dr. Ding, zich niet meer aan dit voorschrift. Ten slotte werd het hospitaal uitmuntend geleid door kapo Ernst Busse en Primarius Horn, van het hospitaal te Iglau — zover dit althans onder die omstandigheden mogelijk was. De gevangenen die hiertoe hun deeltje hebben bijgedragen, verdienen algemeen bekend te worden, op dezelfde wijze als degenen die zich in oorlog of vrede onderscheiden. Een zekere Dr. Eisele uitgezonderd, die een schurk was, hebben de SS-dokters in Buchenwald zich correct en vaak zelfs zeer menselijk jegens alle gevangenen gedragen. De SS-geneesheer Dr. Blies, uit Offenbach-an-de-Main, heeft zich onderscheiden door zijn bijzondere hulpvaardigheid en zijn volkomen overgave aan zijn taak, zonder zich te bekommeren om de gevaren die hijzelf liep.

De straffen waren gruwelijk en barbaars. De minste er van was nog: urenlang stilstaan; vaak werd dit verzwaard doordat men de handen in de nek moest kruisen. Iemand zijn voedsel onthouden werd bij voorkeur als straf toegepast. Zo werden, na de aanslag van 9 november 1939 in de “Bürgerbräukeller” te München, alle Joodse gevangenen met 4 dagen vasten en een week arrest in het donker gestraft, nadat 21 hunner, op bevel van de waarnemende kampcommandant Hüttich, waren doodgeschoten geworden. Een week nadien kreeg het ganse kamp drie dagen lang niets te eten, zonder dat het werk werd gestaakt — omdat uit de voorraad van de SS een varken gestolen was, en de dader onvindbaar bleek; waarschijnlijk behoorde hij tot de SS zelf. Onder commandant Pister werd dit hongeren afgeschaft.

Een verschrikkelijke straf was het zgn. “aan de boom hangen”; ze bestond hierin: de gestrafte werd aan zijn samengebonden handen met een touw of een keten tussen hemel en aarde opgehangen, een half uur tot twee uren lang. Dit was vreselijk pijnlijk, en veroorzaakte soms maandenlange verlammingsverschijnselen. Als zwaarste straf werd deze van 25 stokslagen op het zitvlak beschouwd; ze kon verzacht of verzwaard worden, naargelang men zijn kleren mocht aanhouden of niet, en waarmee en hoe geslagen werd. Bij de lichtste vorm was het morele effect erger dan de pijn; de zwaarste vorm veroorzaakte ernstige verwondingen, waardoor tal van slachtoffers soms wekenlang ziek waren. Officieel moest bij de strafuitvoering een dokter aanwezig zijn; dit voorschrift werd hoogst zelden toegepast. Een zeer zware straf was de veroordeling tot bijkomend werk, wanneer de anderen rust hadden — zgn. “strafwerk”, waardoor de gevangene ook nog van zijn weinige vrije uren beroofd werd. Ook “strafexerceren” kon iets verschrikkelijks zijn; daarbij werd aan “sport” gedaan tot de gevangenen volkomen uitgeput waren. Deze sport bestond uit snel achter elkaar gaan liggen en weer opstaan, gehurkt huppelen, rollen in de lengteas van het lichaam, lopen over hopen grof steenslag, en dies meer. Dit duurde vaak urenlang. Verscheidene gevangenen zijn ten gevolge van zulke oefeningen bezweken.

Het vreselijkste wat een gevangene echter kon overkomen, was een streng verhoor door de Gestapo. Tegen hun foltermethodes was geen mens bestand; waar dit toch gebeurde, waren de ambtenaren dank zij gelukkige omstandigheden verhinderd, de uiterste middelen toe te passen. Wie niets wilde verklappen, moest tijdig zelfmoord plegen; al wat over heldhaftig verzet verteld wordt, zijn slechts praatjes, want geen mens kan op de duur tegen de moderne foltermethodes op.

Slagen en schoppen, vooral in de maag- en liesstreek, waren tot 1942 dagelijkse kost, waarover onder de gevangenen niet eens meer gerept werd, zo natuurlijk waren ze geworden. Niet alleen vanwege de SS, maar ook vanwege elke gevangene met een hoger baantje, moest een ondergeschikte zich alles zonder morren laten welgevallen. Verzet werd haast altijd als opstandigheid uitgelegd en betekende de dood. Een Jood mocht door een ieder geslagen worden. Van 1942 af trad, om de bovengenoemde redenen, ook hierin geleidelijk verbetering in.

Bestonden er in het kamp ook aangename dingen? Ja — voor degenen wie het werk niet al te zeer vermoeide. In Buchenwald hadden alle gevangenen toegang tot een bibliotheek, die onder uitmuntende leiding stond en rijk voorzien was van wetenschappelijke en litteraire werken. Cinema, concerten, en ook toneel- en cabaretvoorstellingen werden in tal van tijdperken van de kampgeschiedenis ingericht. Zo hebben bv. Fritz Grünbaum, Paul Morgan en vele andere kunstenaars en liefhebbers, tijdens de telkens weer intredende rustige periodes, vertoningen gegeven. Een kamporkest onder leiding van een bestuurder van het conservatorium te Praag, heeft in Buchenwald een merkwaardig kunstgehalte weten te bereiken.

Hadden de gevangenen de tijd voor zulke ontspanning? Dat verschilde van het ene jaar tot het andere. In sommige periodes werd ’s zondags in het geheel niet gewerkt; dit was echter doorgaans niet van lange duur. Meestal werd ’s zondags tot 1 uur gewerkt (vaak ook de ganse zondag) en was men vrij na het appel van 3 uur. De optredende kunstenaars konden echter ten allen tijde vrijaf krijgen, en er bestond bovendien een apart kunstcommando: de “Kapelle” Beeldhouwen en Schilderen.

Soms was het elke avond cinema, want sinds Pister commandant was, hadden de gevangenen op zijn laatst om half acht vrijaf, op voorwaarde dat het appel klopte. Er was dus gewoonlijk nog tijd om een voorstelling bij te wonen. En in de winter hadden wij natuurlijk meer vrije tijd.

Waren de gevangenen dan niet te moe? zal de lezer vragen. Ik heb er reeds vroeger in deze brochure op gewezen, dat het werk niet al te zwaar was, afgescheiden dan van enkele commando’s. Over het algemeen hebben duizenden gevangenen zich steeds aan alle zwaar werk kunnen onttrekken. Er waren dus altijd toeschouwers. De laagste klasse van gevangenen — en die vormden de meerderheid — was echter gewoonlijk van al het aangename van het kampleven uitgesloten.

Een schrille wanklank mag in dit verband niet over het hoofd worden gezien. De toneel- en cinemazaal diende nl. meteen ’s morgens en ’s namiddags als executieplaats voor de lijfstraffen, en daar werden ook de groepen samengesteld die voor de gaskamers of voor een andere vorm van uitroeiing bestemd waren. Een gevangene kon dus in dezelfde zaal ’s morgens 25 stokslagen krijgen, ’s namiddags op leven en dood geïnspecteerd worden, en ’s avonds naar een film gaan kijken of een concert beluisteren. Zo was Buchenwald.

Ook sportvertoon was toegelaten, maar enkel tot verstrooiing van gevangenen die de ganse dag op de kantoren doorbrachten.

In de zomer van 1943 werd een bordeel opgericht, met vijftien vrouwen, meestendeels beroepsprostituees. Wij zegden reeds vroeger, dat dit tot ernstige gevallen van huichelarij en na-ijver leidde; het is echter interessant vast te stellen, dat de aanwezigheid van dit bordeel de homoseksualiteit slechts weinig verminderde. De Joden hadden er geen toegang; ware dit verbod er niet geweest, dan waren waarschijnlijk heel wat Joodse gevangenen vermoord geworden.

Dit is een onopgesmukt verslag over Buchenwald; het is niet volledig, maar elk woord steunt op werkelijkheid. De schrijver staat persoonlijk, met zijn verleden als revolutionair strijder en als drager van een naam die in de ganse wetenschappelijke wereld bekend en geacht is, geheel en al in voor hetgeen hier werd weergegeven.

In dit werkje heb ik willen aantonen waaruit de verschrikkingen bestonden, en tracht ik er toe bij te dragen, de wereld duidelijk te maken, dat slechts een klein aantal schurken voldoende is om een gans volk in onbeschrijfelijke ellende te dompelen.

Wie heeft deze bende misdadigers echter aan de macht gebracht? Wie heeft jarenlang met hen geheuld en hun misdaden doodgezwegen? Is het Duitse volk werkelijk de enige schuldige, dat de nationaalsocialistische partij het roer in handen kreeg? Wij zullen het antwoord op deze vragen maar aan de politici en de geschiedkundigen overlaten.

Is het echter geen tijd geworden, in verband met de wereldramp die wij thans achter de rug hebben, zich het woord uit de Bijbel te herinneren: “Wie vrij is van zonde, werpe de eerste steen"?

_______________
[1] In de biografie Ernest Mandel. Rebel tussen droom en daad, van Jan Willem Stutje staat dit werk vermeld als ongepubliceerd.